Vandaag gaat er een ietsiepietsie van een jongensdroom voor me in vervulling, lezer. Jaren geleden (toen de dieren nog spraken) droomde ik ervan dat ik ooit journalist in het buitenland zou zijn. Gestationeerd in een exotisch land met (liefst) een onuitspreekbare naam. Zoiets als Staropromysloski. Of Rompecabezikstan. Het leek me heerlijk mijn teksten over wat er daar allemaal kon gebeuren per telex door te sturen naar, bijvoorbeeld, een krantenredactie in Brussel. Tjak, tjak, tjak (geluid van een ratelende telex dus): Grote problemen in Staropromysloski. Tjak, tjak, tjak: van onze correspondent ter plaatse. Tjak, tjak, tjak: In de havenstad Salmonstalliki werd gisteren een rubberboot opgeblazen. Na twee uur kwam het tot een knal die kilometers ver te horen was. Tjak, tjak, tjak: Even werd gevreesd voor een terroristische aanslag. Onmiddellijk kondigde het plaatselijke gemeentebestuur voor vierentwintig uur de staat van beleg af. Tjak, tjak, tjak: In alle broodjeswinkels heerst nu grote opluchting... Zoiets dus. Leek me geweldig. Vooral ook omdat het zo avontuurlijk leek. Telefoneren deed je nog met een heuse telefoon. Met een draad eraan en zo’n lekkere kiesschijf erop. Wie kent die toestellen nog? Journalisten in den vreemde moesten hun gesprekken met het moederland urenlang op voorhand aanvragen. Hele dagen ratelde de telex op zo’n krantenredactie. En zo’n krant zelf, die werd nog handmatig gezet met loden lettertjes en in het holst van de nacht gedrukt. Romantische tijden, toch?
De werkelijkheid nu is een stuk prozaïscher. Ik werd vanmorgen wakker met zo’n biepje van mijn iPad. Deadline column, stond er. Als herinnering. Maar ik verblijf al een tijdje in het buitenland. Met vakantie. Nee, niet in een land met een onuitspreekbare naam. En er gebeuren hier al helemaal geen opzienbarende dingen. Tenminste, totnutoe niet. Ik zei toch al dat de situatie nu veel minder romantisch is dan ik me vroeger voorstelde. We bezoeken hier de stad. En we leven een beetje op het ritme van de inboorlingen. Dat betekent dat er tijdens de namiddagen wegens de hitte geen zak te beleven valt. En dat er - afgezien van wat verloren gelopen toeristen - vrijwel geen mens op straat is. Als de zon weer aan haar dagelijkse neergang begint, herstellen zich ook de plaatselijke activiteiten en wordt het leven in de straten en op de pleinen weer tintelend en bruisend als de bubbeltjes in een glas champagne, dat je hier overigens overal onder een andere naam kunt nuttigen. Leuke stad, dat zeker... maar vanochtend bleef het stemmetje van mijn iPad mij achtervolgen en plagen. Je hebt wél vakantie maar tóch roept ook de plicht. Een beetje.
Dus schrijf ik nu dit stukje op mijn iPad. Het kost me echt veel moeite om dat zonder mijn vertrouwde tekstverwerker te doen. Met zo’n piepklein toetsenbordje waar mijn vingers te groot voor lijken, zonder ‘echte’ toetsen. Toch doet de iPad driftig zijn best door bij iedere aanslag toch een klikkend geluidje voort te brengen. Maar tegen het geluid van - om iets te noemen - een ratelende telex, ergens verweg in mijn verbeelding, kan dit ding dus helemaal niet op. Vervelend is ook de automatische spellingscorrectie die voortdurend suggesties aanlevert voor beter woordgebruik. Zo tik ik dus ‘vervelend’, maar daarvoor suggereert mijn ingebouwde corrector onmiddellijk ‘wervelend’. Ik mag dan wel een wervelende tekst willen, het werkt me toch op de zenuwen. Wellicht ontdek ik pas wanneer dit stukje tekst gepubliceerd is, hoeveel formuleringsfouten het gevolg geweest zijn van deze verworvenheid uit de wereld van smartphones en sms-berichten. Het blijft dus ploeteren om een tekst van enige omvang op je iPad te schrijven, maar ik heb mezelf beloofd vol te houden, tot de 850 woorden die mijn maandelijkse bijdrage telt, op papier staan. Excuseer, op het scherm staan. En dan moet ik nadien nog even uitvogelen hoe ik die 850 woorden elektronisch, veilig en wel bij mijn redacteur kan bezorgen. Maar daar heb ik dan weer een nieuwe warme namiddag voor.
Inmiddels is bij jullie, lezers, wellicht de - overigens terechte - vraag gerezen wat ik jullie uit den vreemde te melden heb. Het antwoord op deze vraag is simpel. Helemaal niks. Wel was er eergisteren enige opschudding, omdat de plaatselijke, edoch, koninklijke voetbalclub het voor de Champions League moest opnemen tegen een clubje uit een andere Europese hoofdstad. Politie alom, helicopters in de lucht, security op alle pleinen en bij alle fonteinen en dat tot laat in de nacht. Maar eigenlijk gaat het leven hier, net als bij ons, zijn gewone gangetje. Dat betekent dat je hier net als bij ons een groepje van vijf tieners na schooltijd ziet aanschuiven en op een terrasje, een colaatje bestellen... Dan worden de smartphones bovengehaald en begint iedereen aan een kwartiertje socializen met hen die er niet bij konden zijn, maar die inmiddels via Instagram al lang weten waar het gezelschap zich bevindt. En dat alles gebeurt uitgerekend op het terras van de bar waar een aantal decennia geleden Ernest Hemingway dagelijks zijn memoires optekende. In zijn Moleskineschriftje met ruitjes. Niet op een iPad, zoals ik vandaag noodgedwongen moest doen.