‘Je zult nog even moeten wachten,’ zegt de doktersassistente met haar meest beminnelijke, maar mechanische glimlach. ‘De dokter komt zo. U mag even plaats nemen in de wachtkamer.’ Ik sta op het punt te zeggen dat ik al twee maanden gewacht heb, om precies te zijn: negen weken, maar ik bijt nog net op tijd het puntje van mijn tong af. Als je in dit land een gespecialiseerde arts nodig hebt, in mijn geval een dermatoloog, moet je inderdaad ‘wel even’ wachten. De patiëntenlijst zit blijkbaar altijd tjokvol en dus bedraagt het tijdsverloop om je kleine of grote problemen aan een moderne medicijnman voor te leggen al vlug een onverantwoord groot aantal weken. Gaat het zo slecht met de volksgezondheid dat zowat iedereen het hele jaar door met een brede waaier aan kwalen en ongemakken opgezadeld zit? Het is immers opvallend dat het de jongste jaren bij alle leden van de medische professie altijd verschrikkelijk druk is. Of je nu naar de tandarts moet, naar de oogarts, de dermatoloog of de endodont, overal zijn er maandenlange wachtlijsten. Vroeger vertelde ik wel eens een flauw grapje daarover. Twee artsen die elkaar ontmoeten in een van de vele gangen van het ziekenhuis. Vraagt de eerste: ‘Waarom ben je toch zo gehaast, confrater?’ Antwoordt de tweede: ‘Ja ik moet een beetje opschieten, want ik heb een patiënt die anders vanzelf gaat genezen.’ Woehaaa!
In de wachtkamer zit er niemand. Er speelt een vreemde soort, ondefinieerbare wellnessmuziek. Geruis van de zee? Een herfstig en nachtelijk bos? Verder acht lege stoelen, netjes in twee rijen van vier. Het is hier erg rustig. Niets wijst erop dat er de voorbije maanden een onverklaarbare dermatologische epidemie zou zijn uitgebroken. Op het tafeltje in de hoek liggen wat tijdschriften om het wachten toch enige zinvolle invulling te geven, want zeg zelf, niks is vervelender dan een kwartiertje rondstaren in een hypercleane ruimte zonder verdere contacten met de buitenwereld. Het valt me op dat het medisch gild blijkbaar heeft afgesproken de zieltogende en wachtende patiënt consequent te voorzien van de meest basale lectuur. In vrijwel alle wachtkamers, waar ik gelukkig slechts af en toe kom, vind je tegenwoordig Story en Dag Allemaal. Meestal ook een blad met veel foto’s van de snelste, maar toch weer zuinigere, nieuwe auto’s. En één of twee glossy magazines met afbeeldingen van alle dingen die de wachtende doorsneepatiënt zich absoluut niet kan veroorloven. Zwitserse horloges en vulpennen, diamanten ringen en halssnoeren, restaurants met een hele sterrenhemel op diploma’s aan de muur… De volgende keer breng ik mijn boek mee, zeker weten. Een beetje verveeld grijp ik naar wat bovenaan ligt in het stapeltje en dat is ‘de’ Story. Op het kaft lacht een bekende Vlaamse actrice me breed toe: ze is net grootmoeder geworden! Een mijlpaal in haar leven. Dat is als een open deur intrappen: de geboorte van een kleinkind is inderdaad een keerpunt in ieders leven… Het artikel beschrijft de geboorte in geuren en kleuren. Een ook de blije reactie van de nieuwe grootmoeder wordt uitvoerig in de verf gezet. En dan komt het: hoe willen de kersverse grootouders genoemd worden nu deze nieuwe fase in hun leven onvermijdelijk is geworden? Oma en opa? Nee, veel te oud. Omie en opie dan? Nee, te Hollands… Bomma en bompa gaat al helemaal niet. Memee en pepee? Dat is voor tachtigplussers. Vake en moeke? Hoe alledaags, toch?
Nee, uiteindelijk hebben ze gekozen voor mette en pette. Ik heb die omschrijving voor grootouders nog nooit gehoord, maar, zegt het artikel, het bekt goed en is modern… Bovendien bevatten deze omschrijvingen de klanken die een baby het eerst leert uitspreken: m, p en (een beetje aarzelend) de e. Dat is een foute fonologische verklaring, weet ik, maar een zeurpiet die daarover valt in een blad als Story. Ik kijk nog even naar de foto bij het artikel… De vele rimpels verraden dat de tand des tijds ook bij deze diva in volle kracht aan het toeslaan is. Maar haar stralende ogen en de brede glimlach vertederen me. Ik blijf een fan van deze Mette… En Pette? Die wil ook wel eens ontmoeten. Ach, Shakespeare zei het al: What’s in a name? That which we call a rose, by any other name would smell as sweet? Ik kijk op en zie dat de dokter me een beetje verstoord staat op te wachten. ‘Mijnheer Joosten?’ Eindelijk.