Mocht je denken dat ik de voorbije dagen te lang of te dikwijls in de rode-roze zon van de Pukkelpopweide heb gestaan en daar een nieuwe en trendy hiphopmuziekgroep heb ontdekt, vergis je je lezer. Dat had gekund, ware het niet dat we in Pukkelpoptijden meestal discreet de stad verlaten. Als de wind een beetje uit de goede richting wil blazen, horen we het jeugdig gedruis tot in onze stadstuin. En als Canvas het festival avond na avond op tv covert, wil het wel eens teveel van het goede worden.
Het gegeven achter de titel van dit stukje is veel prozaïscher. Ik heb een broer die in Nederland resideert en we waren nog eens aan een wat langer familiebezoek toe. Als de Moerdijk je scheidt van je familie, krijg je elkaar niet alle weken te zien en het was alweer een tijdje geleden. Dus togen we, met een omgekeerd Paul van Vlietgevoel, naar Linschoten, in de buurt van Utrecht. Zoals Van Vliet graag naar Vlaanderen trekt (‘Als ik me droevig voel / Ga ik naar Vlaanderen / Omdat in Vlaanderen mijn droefheid niet of nauwelijks telt / En als ik heimwee heb / Wil ik naar Vlaanderen / Omdat in Vlaanderen mijn heimwee ongemerkt versmelt’), zo ga ik graag eens naar Nederland: voor het samen-en-toch-alleengevoel dat beide lage landen aan de zee karakteriseert. Voor de innovatieve newspeak ook van de meeste Nederlanders. En voor het contrast met mijn eigenste habitat dat ik al in Maastricht en Eindhoven onmiddellijk met mijn beide ellebogen kan voelen. Linschoten dus. Het dorp ligt in het jachtige hart van Nederland, waar de drukte van de Randstad begint en het heeft een Hoge en Lage Polder. Van die drukte heb ik alleen op de autoweg A12 iets opgemerkt. Tegen piekuurtijd storten automobilisten zich als lemmingen richting grote steden in Holland. Maar als je via de N210 uiteindelijk in de buurt van Montfoort en Woerden aanbelandt, tref je daar een weids landschap doorkerfd met kanaaltjes en rietkraagjes, met Hollandse boterkoeien in de wei en van tijd tot tijd een grote hoeve, die hier steevast ‘een agrarisch bedrijf’ wordt genoemd.
Mijn broer woont aan de Cattenbroekerdijk, een schitterende naam voor een straat, want veel poëtischer dan pakweg Dorpsstraat, Jan Janssenlaan of Diestersteenweg, toch? Die Cattenbroekerdijk heeft wel één ontzettend nadeel: hij is zoals de meeste landelijke wegen in de omgeving ontzettend smal. Er kan maar één auto comfortabel rijden en dus deed zich bij ons verschijnen op de dijk al onmiddellijk een probleem voor. Een mastodonttruck doemde op in de verte. David versus Goliath. En mijn slinger en werpkeien… thuis vergeten. Om de honderd meter zijn er echter langs de weg inhammetjes voorzien die het verkeer in dubbele rijrichting moeten helpen vergemakkelijken, maar deze stoere trucker had met zijn sperwersblik mijn Belgische nummerplaat herkend. Hij bleef, zo’n twintig meter voorbij zo’n inhammetje heel ostentatief en bewust van eigen kracht staan. Uit de weg, jij kleine Belg. Laat eens zien dat je kunt autorijden en manoeuvreer hier maar eens tachtig meter achteruit, ja. En niet bang zijn voor wat water links en rechts… Ik moet eerlijk bekennen dat het angstzweet me een kwartier na de gelukte passeerbeweging nog in de handen stond…
Maar dat leed werd ruimschoots gecompenseerd door het prachtige uitzicht over het langs de Cattenbroekerdijk lopende kanaaltje en de weidse weiden daarachter. Honderden meters ongerepte natuur en – afgezien van de schaarse auto’s en de beate fietsers die zich rustig voortbewegen over de dijk – een stilte die ik daar niet voor mogelijk had gehouden. Het aanschouwen van een zonsondergang na een zonnige dag moet hier een echt feest zijn.
Opeens wordt mijn aandacht getrokken door twee paarden die behoorlijk achteraan in dit idyllische decor rustig staan te grazen. Van uit de verte lijken ze op zebra’s… Dat komt omdat ze allebei een beschermkleed met zebramotief dragen, dat hen zou moeten vrijwaren van de zelfs door paarden gevreesde horzelbeet. Zo legt mijn broer me uit. Even denk ik dat het een grapje is. Allicht is het zo dat zebra’s in hun eigenste Afrikaanse habitat niet bedreigd worden door horzelbeten… Maar hij vermeldt er in een adem bij dat de paarden eigendom zijn van zijn buurvrouw Gaby (zeg: Geebie), die tweehonderd meter verder werkzaam is als craniosacrale osteopate. Als wat? Ik kan je – lezer – in het beperkt bestek van deze column niet uitleggen wat dat beroep precies inhoudt, maar neem van me aan dat het een alternatieve, in Nederland officieel aanvaarde, geneesmethode betreft die – zoals ook zo vaak in Vlaanderen – uiteindelijk uitmondt in het bezit van enkele raspaarden. Een half uurtje later zien we Gaby trouwens de paarden komen ophalen om ze naar hun nachtverblijf te leiden. Het is een heel vredig tafereel, bedenk ik, dat – op de zebradekentjes na – perfect in het plaatje past. Even later gaat de zomerzon inderdaad met groots vertoon in het westen onder. En dat in Nederlands dichtst bevolkte gebied. Sacrale rust is ons deel: ‘Er moeten witte hoeven achter de zoom staan van de blauwe velden langs de maan…’