Toen ik een jaar of zeventien was, wilde ik per se fotograaf worden. Dat ging gevaarlijk in tegen de verwachtingen van mijn ouders. Zij vonden dat je als fotograaf amper je kost kon verdienen: té dure fototoestellen, een winkel huren en inrichten, werken met gevaarlijke chemicaliën in een donkere kamer, dan nog… Godbetert! En dat alles in een veel te klein dorp met al een andere fotograaf en dus te weinig geïnteresseerden. Waarschijnlijk zagen ze me al dagelijks handenwringend en als speelbal van de ledigheid achter de toonbank staan, wanhopig wachtend op klanten die nooit kwamen opdagen. Want zeg nu zelf, wat had de doorsneebewoner van het dorpje waar we woonden aan beeldmateriaal nodig? Een pasfoto zo nu en dan. Af en toe eens een foto bij één van de mijlpalen in het leven: eerste en plechtige communie, vormsel, huwelijk. Nee, met zo’n beroep werd je veroordeeld tot de bedelstaf of een milde variant daarvan. Telkens opnieuw vonden ze dus wel argumenten om mijn nakende beroepskeuze in een andere richting te dwingen.
Mijn vader ging daarbij het verst: hij deed me na weer eens een discussie over de pros en cons van een leven als beeldjesschieter de vooroorlogse camera van zijn vader – mijn peter (inderdaad, de appel valt niet ver van de boom) – cadeau: een Ikonta B van Zeiss Ikon. Oerdegelijke Duitse makelij, dat wel, maar toch een beetje verdacht zo net na de oorlog en ook toen al hopeloos ouderwets. Ik moest het daarmee maar eens proberen, vond hij, met zo’n grootbeeld klapcamera… Zelf had ik iets heel anders voor ogen, een compacte Leica, ook oerdegelijk, ook Duits, maar spijtig genoeg ook totaal onbetaalbaar. In die dagen had ik grote bewondering opgevat voor het fotowerk van Robert Capa, van Henri Cartier-Bresson, Robert Doisneau en André Kertesz die ik via Paris Match had leren kennen. De ouders van één van mijn vrienden hadden een abonnement, want zo’n blad was goed om beter Frans te leren! En dus had ik voor mezelf een leven als fotojournalist gedroomd, zoals ik dat bij mijn idolen vermoedde. Omdat het met die anachronistische Ikonta uiteindelijk niet goed kwam, gaf ik een jaar later toe aan mijn ouders, ging talen studeren, kwam in de ban van die andere vorm van verbeelding die ‘literatuur’ heet en kwam uiteindelijk in het onderwijs terecht. Maar mijn passie voor de fotografie bleef en werd mijn grootste hobby. Na wat tussenstappen als ‘school’-fotograaf de eerste jaren dat ik les gaf, vaste fotograaf voor een amateurtoneelgezelschap, medeoprichter van een alternatieve fotografenclub die we Double Pictures doopten en vooral, na jaren hard sparen viel me uiteindelijk zelfs een occasie Leica-MP te beurt. Daarmee observeerde ik jarenlang tevreden de wereld. Enkele jaren geleden ruilde ik hem in voor een digitale versie, waarmee ik nu zo af en toe, wanneer de nostalgie naar mijn gedroomd leven weer eens toeslaat, wel eens de straten afschuim… Betere vrienden en kennissen van ons kénnen dit verhaal. Soms maken ze er zelfs schaamteloos misbruik van en vragen ze me of ik niet eens wat ‘fotootjes’ kan maken van het huwelijk van één van hun kleinkinderen, van de viering van hun zilveren of gouden bruiloft en zo. Ik ga daarin meestal gewillig mee, want ik blijf tot de dag van vandaag de wereld graag bekijken van door een goed foto-objectief.
Het gebeurde me ook enkele weken geleden. Of ik een foto kon maken van de bestuursploeg van de vereniging waar een goede vriendin van ons toe behoort? Natuurlijk kon ik dat! Enkele dagen later drukte ik dus enthousiast op de sluiter, maakte een hele reeks leuke opnames en beloofde de resultaten zo snel mogelijk door te sturen via e-mail. In kleur en in zwart-wit, jawel, natuurlijk. Toen overkwam me dit. Toen we terugliepen naar de parkeerplaats waar iedereen zijn auto had gestald, vroeg één van de aanwezige dames me: ‘Die camera van je, is dat al niet een heel oude?’ Blijkbaar was ze een beetje ontgoocheld geweest toen ik een uurtje eerder uit mijn fototas niet zo’n loodzware reflexcamera met een joekel van een zoomlens had opgediept, maar wel een compacte systeemcamera, die – toen de herenmode nog wat ruimer werd bemeten – zelfs in je broekzak zou gepast hebben. Ik antwoordde: ‘Misschien wel. Maar ik ben dan ook al een heel oude fotograaf.’ Ik kan me vergissen, maar toen ik thuiskwam, merkte ik dat de lens van de Ikonta van mijn vader en grootvader, die ik al jaren in een pronkkastje bewaar, net iets feller glansde dan voordien…