Blog

13-06-2019 12:19

Fotoverhaal

Toen ik een jaar of zeventien was, wilde ik per se fotograaf worden. Dat ging gevaarlijk in tegen de verwachtingen van mijn ouders. Zij vonden dat je als fotograaf amper je kost kon verdienen: té dure fototoestellen, een winkel huren en inrichten, werken met gevaarlijke chemicaliën in een donkere kamer, dan nog… Godbetert! En dat alles in een veel te klein dorp met al een andere fotograaf en dus te weinig geïnteresseerden. Waarschijnlijk zagen ze me al dagelijks handenwringend en als speelbal van de ledigheid achter de toonbank staan, wanhopig wachtend op klanten die nooit kwamen opdagen. Want zeg nu zelf, wat had de doorsneebewoner van het dorpje waar we woonden aan beeldmateriaal nodig? Een pasfoto zo nu en dan. Af en toe eens een foto bij één van de mijlpalen in het leven: eerste en plechtige communie, vormsel, huwelijk. Nee, met zo’n beroep werd je veroordeeld tot de bedelstaf of een milde variant daarvan. Telkens opnieuw vonden ze dus wel argumenten om mijn nakende beroepskeuze in een andere richting te dwingen.

Mijn vader ging daarbij het verst: hij deed me na weer eens een discussie over de pros en cons van een leven als beeldjesschieter de vooroorlogse camera van zijn vader – mijn peter (inderdaad, de appel valt niet ver van de boom) – cadeau: een Ikonta B van Zeiss Ikon. Oerdegelijke Duitse makelij, dat wel, maar toch een beetje verdacht zo net na de oorlog en ook toen al hopeloos ouderwets. Ik moest het daarmee maar eens proberen, vond hij, met zo’n grootbeeld klapcamera… Zelf had ik iets heel anders voor ogen, een compacte Leica, ook oerdegelijk, ook Duits, maar spijtig genoeg ook totaal onbetaalbaar. In die dagen had ik grote bewondering opgevat voor het fotowerk van Robert Capa, van Henri Cartier-Bresson, Robert Doisneau en André Kertesz die ik via Paris Match had leren kennen. De ouders van één van mijn vrienden hadden een abonnement, want zo’n blad was goed om beter Frans te leren! En dus had ik voor mezelf een leven als fotojournalist gedroomd, zoals ik dat bij mijn idolen vermoedde. Omdat het met die anachronistische Ikonta uiteindelijk niet goed kwam, gaf ik een jaar later toe aan mijn ouders, ging talen studeren, kwam in de ban van die andere vorm van verbeelding die ‘literatuur’ heet en kwam uiteindelijk in het onderwijs terecht. Maar mijn passie voor de fotografie bleef en werd mijn grootste hobby. Na wat tussenstappen als ‘school’-fotograaf de eerste jaren dat ik les gaf, vaste fotograaf voor een amateurtoneelgezelschap, medeoprichter van een alternatieve fotografenclub die we Double Pictures doopten en vooral, na jaren hard sparen viel me uiteindelijk zelfs een occasie Leica-MP te beurt. Daarmee observeerde ik jarenlang tevreden de wereld. Enkele jaren geleden ruilde ik hem in voor een digitale versie, waarmee ik nu zo af en toe, wanneer de nostalgie naar mijn gedroomd leven weer eens toeslaat, wel eens de straten afschuim… Betere vrienden en kennissen van ons kénnen dit verhaal. Soms maken ze er zelfs schaamteloos misbruik van en vragen ze me of ik niet eens wat ‘fotootjes’ kan maken van het huwelijk van één van hun kleinkinderen, van de viering van hun zilveren of gouden bruiloft en zo. Ik ga daarin meestal gewillig mee, want ik blijf tot de dag van vandaag de wereld graag bekijken van door een goed foto-objectief.

Het gebeurde me ook enkele weken geleden. Of ik een foto kon maken van de bestuursploeg van de vereniging waar een goede vriendin van ons toe behoort? Natuurlijk kon ik dat! Enkele dagen later drukte ik dus enthousiast op de sluiter, maakte een hele reeks leuke opnames en beloofde de resultaten zo snel mogelijk door te sturen via e-mail. In kleur en in zwart-wit, jawel, natuurlijk. Toen overkwam me dit. Toen we terugliepen naar de parkeerplaats waar iedereen zijn auto had gestald, vroeg één van de aanwezige dames me: ‘Die camera van je, is dat al niet een heel oude?’ Blijkbaar was ze een beetje ontgoocheld geweest toen ik een uurtje eerder uit mijn fototas niet zo’n loodzware reflexcamera met een joekel van een zoomlens had opgediept, maar wel een compacte systeemcamera, die – toen de herenmode nog wat ruimer werd bemeten – zelfs in je broekzak zou gepast hebben. Ik antwoordde: ‘Misschien wel. Maar ik ben dan ook al een heel oude fotograaf.’ Ik kan me vergissen, maar toen ik thuiskwam, merkte ik dat de lens van de Ikonta van mijn vader en grootvader, die ik al jaren in een pronkkastje bewaar, net iets feller glansde dan voordien…

13-06-2019 12:15

Bonsai-van-den-Aldi

Ooit overkwam me iets soortgelijks en ik kan het me dus zó voorstellen: die man, in de Aldi. Bij de speciale aanbiedingen op zaterdag hoort die week in november een collectie bonsais, rechtstreekse import uit China. Boompjes in een schaaltje uit het Oosten tegen een spotprijs. Hij wordt er onmiddellijk door vertederd. Het doet wat, zo’n ulmus parviflora die in de vrije natuur tien tot achttien meter hoog kan worden: nu in miniformaat in een schaaltje van aardewerk. Vergelijk het met een puppy: ook altijd liever, aantrekkelijker en vooral aaibaarder dan de volwassen hond. De man loopt er eerst achteloos aan voorbij: hij is gekomen voor de koekjes, de groenten en twee kilo sinaasappelen. Maar de boompjes in hun (lelijke?) grasgroene schaaltjes blijven hem aantrekken: hoe krijg je ze zo klein, zo kwetsbaar, zo… mooi? Strategisch staan ze opgesteld in de buurt van de kassa en bij het wachten in de rij besluit hij er eentje te kopen. Het mooiste exemplaar, volgens hem, voor twee keer geen geld, toch?

Terug thuis geeft hij het boompje een ereplaats op de vensterbank in zijn woonkamer. En het olmpje wordt vertroeteld en verzorgd. Dagelijks wordt het van alle kanten bekeken en gekeurd. Wekelijks worden de broodnodige scheutjes water toegediend. Maar na een maand begint het mis te lopen: het boompje kwijnt weg, dat is al snel duidelijk. Gele blaadjes, die één voor één afvallen. Elke morgen liggen er wel enkele tientallen onder aan de stam. De man voelt zich verantwoordelijk voor zijn boompje, is er het hart van in, vraagt zich af wat hij kan doen, welke remedies hem nog ter beschikking staan om het onheil te keren. En uiteindelijk komt hij via een webpagina op het internet terecht bij de voorzitter van de kleineboompjesclub waar ikzelf ook lid van ben. De oplossing voor zijn probleem krijgt hij telefonisch en onmiddellijk: dat boompje moet dringend het huis uit en de frisse lucht in. Zijn bonsai heeft door de warme gezelligheid binnenshuis een seizoenswissel gemist en is niet op tijd in wintermodus geraakt. Dus naar buiten met het olmpje en uitkijken wat er gebeurt in de lente…

Hij vertelde me dit verhaal enkele dagen geleden tijdens de workshop die onze club jaarlijks twee keer organiseert. We komen dan met een tiental liefhebbers samen om onze boompjes te verzorgen: wortelsnoei en verpotten in het voorjaar. Vormsnoei en winterverzorging in het najaar. En vooral: veel vertellen over onze gemeenschappelijke hobby. De man zit eerst een beetje mistroostig naast me, want hij vindt dat er - in vergelijking met de boompjes waar wij aan werken - geen leven in zijn bonsai te bespeuren is. Ook is hij erg onder de indruk van de collectie scharen, tangen en wortelhaken die we gebruiken en die de club in de loop der jaren heeft opgebouwd. ‘Dat heb ik allemaal niet,’ zucht hij vertwijfeld. Hij fleurt toch een beetje op als ik aan de uiteinden van de takken van zijn boompje de minuscule groene groeiknopjes ontdek die binnen een paar weken voor nieuwe blaadjes zullen zorgen. En hij wordt zelfs een beetje euforisch als Anna, met haar drieëntachtig jaar het oudste lid van onze club, mijn diagnose bevestigt: het komt wel goed met je boompje! Samen gidsen we hem door het hele verpottingsproces: boompje uit de schaal, wortels ontwarren en inknippen, nieuwe akadama-aarde in de pot, boompje vastzetten, vormsnoei, bedraden en afwerken. Klaar. Hij doet er de hele namiddag over. In die tijd hebben de meesten van ons drie of meer boompjes onder handen gehad. Opvallend: niemand doet geringschattend over zijn bonsai-van-den-Aldi en iedereen geeft hem zijn deel van de tips die de belangrijkste reden zijn van onze samenkomsten. Aan het einde van de workshop doet Anna hem een klein ligusterboompje cadeau. Hij wil ervoor betalen, maar ze wuift zijn vraag weg en zegt alleen maar: ‘Zorg er maar goed voor, jong. Dit boompje verliest in de winter zijn blaadjes niet, maar het moet ook buiten staan’. Als ze hem nakijkt terwijl hij met lichte tred weer naar huis vertrekt, zegt ze tegen me: ‘Dat wordt een heel grote, jong’. Het is weer eens lente.

13-06-2019 12:12

Snipperdag

Vandaag schrijf ik eens lekker niks. Niet dat ik daar geen zin in heb of dat er niks te vertellen zou zijn. Maar af en toe moet de riem er even af. Gewoon genieten van de zon en de lentetemperaturen die wel erg vroeg voelbaar zijn dit jaar. Door dag de dag vliegen. Laten komen wat komt. Zonder nadenken. Dat lijkt me wel wat vandaag. Overigens, jullie zijn er niet om dit stukje te lezen, toch? Ergens in Zwitserland, Oostenrijk of Frankrijk, zeker? Op de latten, want het is krokusvakantie en dan schreeuwt de sneeuw in Europa’s skioorden voor meer wintersport. Dat hadden jullie een maand of twee eerder moeten doen, want toen… Sneeuwhopen van meer dan drie meter in het Salzburg waar ik een half jaar eerder nog in de blakerende zomerzon rondkuierde.

Wacht, ik haal er nóg een kop koffie bij. Gewoon voor de gezelligheid, want ik hou me voor dat vandaag echt alles kan en niks moet. Ik blader even in de krant. Daar woedt al enkele dagen een verhitte discussie over de toekomst van ons Nederlands in Vlaanderen: als je sommige programma’s op televisie bekijkt en het taaltje hoort dat presentatoren als Ben Crabbé en Tom Waes er schaamteloos mogen bazelen. Een schande! Vinden de conservatieven, die nog (als ik) de norm van Martine, Wim, Hanne en Friedl aanhangen. Gewoon ‘gelijk as da de mensen klappen’, vinden heel veel – té veel - anderen. ‘Maske, ma wadoede nu toch? Waar zatte gij?’ kreunde Ben gisteravond, toen een Blokkenfinaliste zijn overigens poepsimpel achtletterwoord niet vond.

Ik moet daarbij onwillekeurig terugdenken aan mijn eerste dagen aan de universiteit, een eeuwigheid geleden. Tijdens onze eerste les (die plots ‘college’ werd genoemd) kregen we te horen dat ‘regionaal taalgebruik’ niet zou  getolereerd worden en dat die norm dé faalfactor van zo ongeveer tweederde van ons allen, nijvere eerstejaars, zou betekenen. Er is sindsdien inderdaad veel veranderd. Volgens mijn krant heeft de Universiteit Amsterdam onlangs de richting Nederlandse taalkunde afgeschaft, omdat die nog bevolkt werd door… vijf geïnteresseerden. Er heerst - mede daardoor - boven de landsgrens een schrijnend tekort aan leraren Nederlands, wat betekent dat het vak er gegeven wordt door leraren met een andere opleiding, edoch zonder enige voeling met wat taalonderwijs écht is. Als ik mijn vriend Rik mag geloven, is het in Vlaanderen niet veel beter gesteld. Rik is leraar geschiedenis aan een Noord-Limburgs college en heeft ondanks zijn steeds grijzer wordende haren nog enkele jaren tekort op zijn teller om al met pensioen te gaan. ‘Het interesseert hen niet meer,’ zuchtte hij onlangs vertwijfeld. En: ‘het is echt onwaarschijnlijk hoe op zo korte tijd wetenschappen en wiskunde de nieuwe gouden kalveren geworden zijn’. Het is een meer gehoorde opmerking bij abituriënten, weet ik: kun je nu met een studie Nederlands of geschiedenis je kost wel verdienen?

Vorige maand schreef ik op deze plaats dat scholieren en studenten niet enkel de toekomst, maar ook het geweten van onze maatschappij zijn. Ik wil er vandaag een belangrijke nuancering aan toevoegen: ook de school is belangrijk en ook vakken als Nederlands en geschiedenis zijn dat. Immers, als de huidige taalverloedering (excusez le mot!) doorgaat, dreigen we op termijn een elite te ‘vormen’ die weliswaar wetenschappelijk hoogstaand denkwerk kan leveren, maar er in de steeds groeiende mondiale context over zal moeten communiceren in tussentaaltjes (verkavelingsvlaams, steenkolenengels, koeterwaals), die alle creativiteit en oorspronkelijkheid ook in dat denken doden. Hopelijk geraken ook de boegbeelden van de jongerenmilieubeweging daar in de volgende maanden van overtuigd en laten Anuna en Kyra ook hun tussentaaltje eens achterwege als ze na alweer een geslaagde demonstratie volgende donderdag hun aanhangers toespreken en in de media commentaar geven. ‘Widde’, dat zou pas echt een teken van hoop zijn! Al vrees ik toch ergens, door dat kleine gaatje ergens achterin mijn brein waar mijn (soms overdreven) kritische zin, mijn achterdocht en mijn twijfel huizen, dat er op een donderdag tijdens de krokusvakantie misschien geen demonstratie zal komen.

Ondertussen is ook mijn tweede kop koffie van deze ochtend op. Mijn mijmeringen doen me besluiten op deze dag dat niks moet en alles kan, toch maar een stukje voor jullie te schrijven. Niet omdat ik er zo’n zin in heb, maar omdat het moet. En jullie lezen het wel als jullie weer allemaal terug zijn van de jaarlijkse lattenvakantie, als de scholen weer als vanouds dagelijks hun portie wijsheid proberen te serveren en als er weer op donderdag her en der voor het klimaat betoogd wordt.

13-06-2019 12:09

Brossen voor de bossen

Vijfendertigduizend spijbelende leerlingen op straat in Brussel deze donderdag. Ik hoor het op de radio terwijl ik dit stukje schrijf. Ze voeren nu al voor de derde keer actie tegen de klimaatopwarming en – vooral – tegen het uitblijven van een degelijk klimaatbeleid vanwege onze brede, o zo Belgische, waaier aan regeringen. Op het eerste gezicht lijkt het een strijd tegen windmolens. Ofschoon. Die windmolens… daar zijn ze ongetwijfeld voor. Omdat ze normaal op de schoolbanken zouden moeten zitten, is hun actie ook een daad van burgerlijke ongehoorzaamheid. Even niet doen wat je zou moeten doen voor een hoger doel. De planeet redden, in dit geval. Het heeft zeker iets uitdagends, maar ook iets naïefs. De slagzinnen die op kartonnen borden worden meegedragen, illustreren dat ook: ‘Help more bees. Plant more trees’, ‘Gun onze (klein)kinderen ook een sneeuwman’, ‘Neem mijn mening mee in uw vette BMW’,…  In een radio-interview hoor ik Anuna De Wever (what’s in a name?), zeventien jaar en één van de initiatiefneemsters, zelfverzekerd zeggen: ‘Wat heb ik aan een diploma als ik binnen twintig jaar met mijn voeten in het water sta?’ Behoorlijk kort door de bocht, maar ik vind het wel charmant, want de achterliggende gedachte bij deze uitspraak is eerlijk en gemeend: laten we nu eindelijk onze grieperige planeet eens een paar aspirientjes toedienen.

’s Avonds tijdens de duidingprogramma’s op televisie wordt een reactie gevraagd aan drie partijvoorzitters uit onze Vlaamse politiek. Ook zij vinden het vertederend dat jongeren het initiatief hebben genomen bij het aankaarten van deze problematiek, zo zeggen ze toch. Maar tegelijkertijd wringen ze zich in duizend bochten om het jonge volkje ervan te overtuigen dat ze al ‘heel wat’ gedaan hebben. Onze windmolens op zee. Het zonnepanelenbeleid. Het bosbeleid. De recente overheidssubsidies voor elektrische auto’s. Als ik ze zo – met de nodige dosis zelfgenoegzaamheid – bezig hoor, begrijp ik dat de jongeren die vanmorgen nog door de Brusselse straten marcheerden hier geen vrede mee nemen. Want politiek en het klimaatgedachtengoed gaan duidelijk niet goed samen: er wordt door verantwoordelijke politici teveel gesust en gezalfd. En te weinig nagedacht over de boodschap die klimaatwetenschappers ons al jaren proberen mee te geven. Dat laatste is net wat onze klimaatspijbelaars (wat een oerlelijk woord toch!) nu veranderd willen zien. Hun boodschap: laten we voor de spiegel gaan staan, laten we inzien dat het misschien nog vijf voor, maar wellicht al vijf over twaalf is. Laten we nu vooral… iets doen. Een klimaatactieplan opmaken. Bijvoorbeeld.

Het is het voorrecht van onze jeugd de wereld met de nodige naïviteit tegemoet te treden, een beetje te dromen, een beetje meer wit zwart te denken dan eigenlijk zou mogen. Zij weten wellicht ook wel dat je de huidige milieuproblematiek niet oplost met een demonstratie van vijfendertigduizend jongeren alleen. Ook niet door in principe nooit nog een reis met een vliegtuig te maken. Of door nooit of te nimmer nog een biefstuk te verorberen. Wat ze ook weten: er is vooral bij iedereen zonder uitzondering (en dat mag je bijna mondiaal inkleuren) een bewustzijnsverruiming nodig: meer inzicht in de milieuproblematiek, minder klimaatscepticisme, minder zelfgenoegzaamheid… Dat alles maken de acties van onze jongeren ons pijnlijk duidelijk. Scholieren en studenten: zij zijn niet enkel de toekomst, maar ook het geweten van onze maatschappij.

 

13-06-2019 12:06

Nostalgie

Als u dit leest, ligt de kersttijd alweer een aantal weken achter ons. En er is – even onvermijdelijk als immer – ook weer een cijfertje veranderd in onze chronologische boekhouding van verstreken jaren. Na 2018 kwam, geruisloos, maar onomkeerbaar, 2019. Je draait dat niet terug… Na Kerstmis lengen de dagen, zegt de boerenwijsheid, met een hanenschreeuw. Of daarmee naar het geluid van de baas van het kippenhok wordt verwezen, dan wel naar de lengte die één van zijn fiere schreden, laat ik maar in het midden. Feit is dat we eerst weer deze donkere en koude periode van het jaar door moeten om binnen enkele maanden weer de heldere zonnestralen en het nieuwe geluid van een frisse lente te kunnen ervaren.

Ongewild denk ik in de duistere weken voor en na Kerstmis ook wel eens terug aan vorige kerstperiodes. Aan die bewuste winternamiddag in december bijvoorbeeld, toen we met twintig jongetjes van het knapenkoor in de gemeente waar ik opgroeide, stonden te wachten op een repetitie voor de kerstmis. Het had gesneeuwd. Sneeuwpret dus, en na een kwartiertje stoeien zagen we er allemaal uit als sneeuwmannetjes. Toen uiteindelijk de oude ‘meester van het zesde’ die ook ons koortje dirigeerde, voetje voor voetje aan kwam schuifelen, bekogelden wij ook hem vrolijk en kameraadschappelijk met een lading sneeuwballen. Tot onze verbijstering interpreteerde hij onze sneeuwaanval als een persoonlijke blamage en hij doekte diezelfde namiddag nog ons hele knapenkoortje op. Dat enkele zangertjes die namiddag met tranen in de ogen weer naar huis trokken, heeft hij wellicht nooit ten volle beseft… Nostalgie?

Ik verblijf in mijn herinneringen deze dagen ook wel eens bij die kerstnachten uit mijn scoutsverleden, als we traditiegetrouw ’s avonds rond een uur of negen op trektocht gingen om tien kilometer verder in de Achelse Kluis de middernachtmis bij te wonen. Hoe het komt, weet ik niet, maar in mijn herinnering liepen we ook al die jaren steevast door de sneeuw… Dat zal in de realiteit zeker niet élk van de vijf jaren dat ik die kersttochten mocht meemaken het geval geweest zijn. Maar toch zie ik in mijn geheugen vanuit de verte een maanverlicht kloostergebouw in een feeëriek blauwachtig sneeuwlandschap dat de meeste geluiden dempte, behalve de gregoriaanse gezangen van de monniken die aanzwollen als we dichter en dichter in de buurt van het poortgebouw kwamen. We kwamen – ook in die jaren – blijkbaar niet elk jaar op tijd. Nostalgie!

Dit jaar –  niet toevallig net 50 jaar na mijn laatste scoutskersttocht? – maakte ik met ons koortje-van-nu opnieuw een kersttoer. We zongen drie namiddagen als straatmuzikanten (met vergunning!) op in totaal negen locaties in onze stad. Telkens een halfuurtje, met een gevarieerd programma van zo’n twaalf kerst-, nieuwjaars- en driekoningenliederen. Het was onze auditieve bijdrage aan de kerstsfeer, zo redeneerden we, in een stad die het in de winkelstraten vooral van flikkerlichtjes en té zeemzoete muzak moet hebben. En misschien inspireerden we wel enkele zonderlingen die in de toekomst ons koortje met hun stem wilden komen versterken. Gelukkig lag er geen sneeuw, maar het was wél berekoud. Op het Groenplein, de Molenpoort, aan de bibliotheek, bij de kathedraal op de Fruitmarkt en aan de Dienst voor Toerisme in de Maastrichterstraat vroren zelfs de geoefende en soepele vingers van onze pianist er bijna af. Maar we zongen… Misschien was de koude er de oorzaak van, maar wat me opviel was dat vooral jonge-mensen-in-kerstmodus (wellicht dus nog op zoek naar het ultieme kerstcadeautje) zich uiterst gehaast voortbewogen van punt a naar winkel b. Toch deden velen zich de moeite om in het voorbijlopen een muntje in onze pianotas te werpen en ook met hun vriendelijke glimlach in het voorbijgaan waren we zeer tevreden. Maar onze grootste fan was een bejaarde dame. Dik ingeduffeld, met een wollen muts, een zelfgebreide sjaal en een warme omajas, volgde ze ons doen en laten op vrijwel al onze buitenlocaties en genoot ze met volle teugen van ons repertoire. Telkens kregen we van haar enthousiast applaus, al klonk dat – door de wollen wanten die ze droeg – veel minder luid dan ze zelf gewenst zal hebben. O nostalgie!

30-11-2018 18:22

Mette

‘Je zult nog even moeten wachten,’ zegt de doktersassistente met haar meest beminnelijke, maar mechanische glimlach. ‘De dokter komt zo. U mag even plaats nemen in de wachtkamer.’ Ik sta op het punt te zeggen dat ik al twee maanden gewacht heb, om precies te zijn: negen weken, maar ik bijt nog net op tijd het puntje van mijn tong af. Als je in dit land een gespecialiseerde arts nodig hebt, in mijn geval een dermatoloog, moet je inderdaad ‘wel even’ wachten. De patiëntenlijst zit blijkbaar altijd tjokvol en dus bedraagt het tijdsverloop om je kleine of grote problemen aan een moderne medicijnman voor te leggen al vlug een onverantwoord groot aantal weken. Gaat het zo slecht met de volksgezondheid dat zowat iedereen het hele jaar door met een brede waaier aan kwalen en ongemakken opgezadeld zit? Het is immers opvallend dat het de jongste jaren bij alle leden van de medische professie altijd verschrikkelijk druk is. Of je nu naar de tandarts moet, naar de oogarts, de dermatoloog of de endodont, overal zijn er maandenlange wachtlijsten. Vroeger vertelde ik wel eens een flauw grapje daarover. Twee artsen die elkaar ontmoeten in een van de vele gangen van het ziekenhuis. Vraagt de eerste: ‘Waarom ben je toch zo gehaast, confrater?’ Antwoordt de tweede: ‘Ja ik moet een beetje opschieten, want ik heb een patiënt die anders vanzelf gaat genezen.’ Woehaaa!

In de wachtkamer zit er niemand. Er speelt een vreemde soort, ondefinieerbare wellnessmuziek. Geruis van de zee? Een herfstig en nachtelijk bos? Verder acht lege stoelen, netjes in twee rijen van vier. Het is hier erg rustig. Niets wijst erop dat er de voorbije maanden een onverklaarbare dermatologische epidemie zou zijn uitgebroken. Op het tafeltje in de hoek liggen wat tijdschriften om het wachten toch enige zinvolle invulling te geven, want zeg zelf, niks is vervelender dan een kwartiertje rondstaren in een hypercleane ruimte zonder verdere contacten met de buitenwereld. Het valt me op dat het medisch gild blijkbaar heeft afgesproken de zieltogende en wachtende patiënt consequent te voorzien van de meest basale lectuur. In vrijwel alle wachtkamers, waar ik gelukkig slechts af en toe kom, vind je tegenwoordig Story en Dag Allemaal. Meestal ook een blad met veel foto’s van de snelste, maar toch weer zuinigere, nieuwe auto’s. En één of twee glossy magazines met afbeeldingen van alle dingen die de wachtende doorsneepatiënt zich absoluut niet kan veroorloven. Zwitserse horloges en vulpennen, diamanten ringen en halssnoeren, restaurants met een hele sterrenhemel op diploma’s aan de muur… De volgende keer breng ik mijn boek mee, zeker weten. Een beetje verveeld grijp ik naar wat bovenaan ligt in het stapeltje en dat is ‘de’ Story. Op het kaft lacht een bekende Vlaamse actrice me breed toe: ze is net grootmoeder geworden! Een mijlpaal in haar leven. Dat is als een open deur intrappen: de geboorte van een kleinkind is inderdaad een keerpunt in ieders leven… Het artikel beschrijft de geboorte in geuren en kleuren. Een ook de blije reactie van de nieuwe grootmoeder wordt uitvoerig in de verf gezet. En dan komt het: hoe willen de kersverse grootouders genoemd worden nu deze nieuwe fase in hun leven onvermijdelijk is geworden? Oma en opa? Nee, veel te oud. Omie en opie dan? Nee, te Hollands… Bomma en bompa gaat al helemaal niet. Memee en pepee? Dat is voor tachtigplussers. Vake en moeke? Hoe alledaags, toch?

Nee, uiteindelijk hebben ze gekozen voor mette en pette. Ik heb die omschrijving voor grootouders nog nooit gehoord, maar, zegt het artikel, het bekt goed en is modern… Bovendien bevatten deze omschrijvingen de klanken die een baby het eerst leert uitspreken: m, p en (een beetje aarzelend) de e. Dat is een foute fonologische verklaring, weet ik, maar een zeurpiet die daarover valt in een blad als Story. Ik kijk nog even naar de foto bij het artikel… De vele rimpels verraden dat de tand des tijds ook bij deze diva in volle kracht aan het toeslaan is. Maar haar stralende ogen en de brede glimlach vertederen me. Ik blijf een fan van deze Mette… En Pette? Die wil ook wel eens ontmoeten. Ach, Shakespeare zei het al: What’s in a name? That which we call a rose, by any other name would smell as sweet? Ik kijk op en zie dat de dokter me een beetje verstoord staat op te wachten. ‘Mijnheer Joosten?’ Eindelijk.

30-11-2018 18:22

Bdolf

Al van in mijn examentijd weet ik het: op moeilijke en onduidelijke vragen kan je altijd een verkeerd antwoord geven. Altijd. Stel: een hippe interviewer vraagt je – zomaar out of the blue, ergens in onze stad – of je weet wat een carnivoor is. Ik kan me daarbij voorstellen dat een aantal mensen daar geen pasklaar antwoord op heeft. Maar ja, toegeven dat je iets niet weet is natuurlijk sneu. Heel sneu. Zeker wanneer er ook nog een camera op je gericht wordt en je de indruk krijgt dat je dus door zowat het hele noordelijk halfrond als een oen kunt beschouwd worden. De slechtst mogelijke oplossing in zo’n vervelende situatie is zomaar iets antwoorden, out of the bush… ‘Een inwoner van Carnivorië?’ Bijvoorbeeld. De best mogelijke oplossing is gewoon toegeven dat je het domweg niet weet. Maar dat is dus sneu. Heel sneu. De makers van een videofilmpje dat me enkele dagen geleden door een goede vriend bezorgd werd, moeten ook geweten hebben dat vrijwel niemand graag voor de camera durft beweren dat er soms wel eens wat mist in je hersenpan hangt. En daarom leukten ze hun vraag nog een beetje op. ‘Een carnivoor eet vlees, maar wat eet een carniachter?’ Leuke woordspeling van de ondervrager, waarbij onmiddellijk alle oranje knipperlichten zouden moeten aanflitsen bij alle ondervraagden. Strikvraag! Overduidelijk, toch? Ik viel dan ook bijna van mijn stoel toen ik een vijftal jongeren zonder blikken of blozen in de val zag trappen en antwoorden geven als: groenten, vis, fruit en zelfs… dennenbomen!

Wellicht aangemoedigd door dit succes, stelde de interviewer – overigens in schabouwelijk Platvlaams – nóg een aantal strikvragen waarop normaliter bij iedereen alle sirenes in de hersenpan beginnen te loeien. Een heel mooie vond ik deze: ‘Pearl Harbour werd aangevallen door kamikazen. Maar welke kazen waren dat? Camembert, Leerdammer of Chaumes?’. Na enige initiële twijfel (‘Is Pearl Harbour geen brillenwinkel?’) gingen alle intellectuele remmen los: Leerdammer won het pleit, maar ook de twee andere kaassoorten scoorden goed bij de ondervraagden. En dan kwam deze: ‘Moskou is de hoofdstad van Rusland. Maar van welk land is Moswarm de hoofdstad?’ Woeha! Van Russie natuurlijk. Of van Afrika. Of van Marokko. Of van Wit-Rusland… Volgde de vraag ‘Op hoeveel graden kun je geld witwassen?’ Bij 90 graden natuurlijk. Nee, fout, verward met de rechte hoek waarschijnlijk. Toen de opmerking kwam dat hij moest zorgen dat het geld niet krimpt, stelde deze handige Harry in het huishouden zijn eerste gok bij tot 60 graden… Iemand wilde het zelfs wel bij 360 graden proberen, maar gaf ruiterlijk toe dat hij dat nog nooit gedaan had. Er volgde nog veel meer van dit leuks. Al snel bleek dat je 50.000 pizza’s nodig hebt om de toren van Pisa te bouwen… Nee, 15.000, corrigeerde een vriend van de ondervraagde die zich tot dan toe onbetuigd had gelaten. Queen Elisabeth is de koningin van Engeland en de drag queen bleek de koningin te zijn van Finland, Spanje of Marokko, u kiest het maar. En België telt twee, drie, nul of twaalf provincies…

Ondertussen was ik – ondanks het feit dat in deze tijden ‘De Slimste Mens’ weer furore maakt op de buis – een beetje bang geworden, bang van de schrijnende onwetendheid en de ontstellende naïviteit van de enkele honderden jongeren die op die zonnige herfstdag wellicht door Hasselt gestruind hadden, niet gehinderd ook door enige zelfkennis. Misschien moest ik dit filmpje toch maar eens doorsturen naar onze onderwijsbeleidsmensen? Samen met de dringende (edoch, sarcastische) vraag om in het kader van een ruimere zelfontplooiing nog maar enkele lesuren geschiedenis of Nederlands meer te vervangen door… Ja, door wat?

Misschien vindt u wat ik u vandaag vertel overdreven en ongeloofwaardig? Wel, op simpel verzoek wil ik het filmpje aan iedere belangstellende doorsturen. En als uitsmijter misschien nog deze laatste goedbedoelde vraag: ‘Iedereen heeft al gehoord van Adolf Hitler. Maar hoe heette de broer van Adolf?’ Het juiste antwoord volgens onze jeunesse dorée vindt u in de titel van dit stukje.

30-11-2018 18:20

Modern Times

Vandaag gaat er een ietsiepietsie van een jongensdroom voor me in vervulling, lezer. Jaren geleden (toen de dieren nog spraken) droomde ik ervan dat ik ooit journalist in het buitenland zou zijn. Gestationeerd in een exotisch land met (liefst) een onuitspreekbare naam. Zoiets als Staropromysloski. Of Rompecabezikstan. Het leek me heerlijk mijn teksten over wat er daar allemaal kon gebeuren per telex door te sturen naar, bijvoorbeeld, een krantenredactie in Brussel. Tjak, tjak, tjak (geluid van een ratelende telex dus): Grote problemen in Staropromysloski. Tjak, tjak, tjak: van onze correspondent ter plaatse. Tjak, tjak, tjak: In de havenstad Salmonstalliki werd gisteren een rubberboot opgeblazen. Na twee uur kwam het tot een knal die kilometers ver te horen was. Tjak, tjak, tjak: Even werd gevreesd voor een terroristische aanslag. Onmiddellijk kondigde het plaatselijke gemeentebestuur voor vierentwintig uur de staat van beleg af. Tjak, tjak, tjak: In alle broodjeswinkels heerst nu grote opluchting... Zoiets dus. Leek me geweldig. Vooral ook omdat het zo avontuurlijk leek. Telefoneren deed je nog met een heuse telefoon. Met een draad eraan en zo’n lekkere kiesschijf erop. Wie kent die toestellen nog? Journalisten in den vreemde moesten hun gesprekken met het moederland urenlang op voorhand aanvragen. Hele dagen ratelde de telex op zo’n krantenredactie. En zo’n krant zelf, die werd nog handmatig gezet met loden lettertjes en in het holst van de nacht gedrukt. Romantische tijden, toch?

 

De werkelijkheid nu is een stuk prozaïscher. Ik werd vanmorgen wakker met zo’n biepje van mijn iPad. Deadline column, stond er. Als herinnering. Maar ik verblijf al een tijdje in het buitenland. Met vakantie. Nee, niet in een land met een onuitspreekbare naam. En er gebeuren hier al helemaal geen opzienbarende dingen. Tenminste, totnutoe niet. Ik zei toch al dat de situatie nu veel minder romantisch is dan ik me vroeger voorstelde. We bezoeken hier de stad. En we leven een beetje op het ritme van de inboorlingen. Dat betekent dat er tijdens de namiddagen wegens de hitte geen zak te beleven valt. En dat er - afgezien van wat verloren gelopen toeristen - vrijwel geen mens op straat is. Als de zon weer aan haar dagelijkse neergang begint, herstellen zich ook de plaatselijke activiteiten en wordt het leven in de straten en op de pleinen weer tintelend en bruisend als de bubbeltjes in een glas champagne, dat je hier overigens overal onder een andere naam kunt nuttigen. Leuke stad, dat zeker... maar vanochtend bleef het stemmetje van mijn iPad mij achtervolgen en plagen. Je hebt wél vakantie maar tóch roept ook de plicht. Een beetje.

 

Dus schrijf ik nu dit stukje op mijn iPad. Het kost me echt veel moeite om dat zonder mijn vertrouwde tekstverwerker te doen. Met zo’n piepklein toetsenbordje waar mijn vingers te groot voor lijken, zonder ‘echte’ toetsen. Toch doet de iPad driftig zijn best door bij iedere aanslag toch een klikkend geluidje voort te brengen. Maar tegen het geluid van - om iets te noemen - een ratelende telex, ergens verweg in mijn verbeelding, kan dit ding dus helemaal niet op. Vervelend is ook de automatische spellingscorrectie die voortdurend suggesties aanlevert voor beter woordgebruik. Zo tik ik dus ‘vervelend’, maar daarvoor suggereert mijn ingebouwde corrector onmiddellijk ‘wervelend’. Ik mag dan wel een wervelende tekst willen, het werkt me toch op de zenuwen. Wellicht ontdek ik pas wanneer dit stukje tekst gepubliceerd is, hoeveel formuleringsfouten het gevolg geweest zijn van deze verworvenheid uit de wereld van smartphones en sms-berichten. Het blijft dus ploeteren om een tekst van enige omvang op je iPad te schrijven, maar ik heb mezelf beloofd vol te houden, tot de 850 woorden die mijn maandelijkse bijdrage telt, op papier staan. Excuseer, op het scherm staan. En dan moet ik nadien nog even uitvogelen hoe ik die 850 woorden elektronisch, veilig en wel bij mijn redacteur kan bezorgen. Maar daar heb ik dan weer een nieuwe warme namiddag voor.

 

Inmiddels is bij jullie, lezers, wellicht de - overigens terechte - vraag gerezen wat ik jullie uit den vreemde te melden heb. Het antwoord op deze vraag is simpel. Helemaal niks. Wel was er eergisteren enige opschudding, omdat de plaatselijke, edoch, koninklijke voetbalclub het voor de   Champions League moest opnemen tegen een clubje uit een andere Europese hoofdstad. Politie alom, helicopters in de lucht, security op alle pleinen en bij alle fonteinen en dat tot laat in de nacht. Maar eigenlijk gaat het leven hier, net als bij ons, zijn gewone gangetje. Dat betekent dat je hier net als bij ons een groepje van vijf tieners na schooltijd ziet aanschuiven en op een terrasje, een colaatje bestellen... Dan worden de smartphones bovengehaald en begint iedereen aan een kwartiertje socializen met hen die er niet bij konden zijn, maar die inmiddels via Instagram al lang weten waar het gezelschap zich bevindt. En dat alles gebeurt uitgerekend op het terras van de bar waar een aantal decennia geleden Ernest Hemingway dagelijks zijn memoires optekende. In zijn Moleskineschriftje met ruitjes. Niet op een iPad, zoals ik vandaag noodgedwongen moest doen.

30-11-2018 18:19

Opstel van Kareltje

Leve de school

Als u, lieve juf Nederlands, dit leest, hebben wij, uw pupillen, wederom de schoolpoorten bestormd. Blij dat we terug naar ons klasje mochten. Want het duurde lang, die grote vakantie. Twee maanden niksdoen, je geraakt er volkomen kierewiet van. Verveling troef, want zeg nu eerlijk: hoe kijk je tegen zo’n zee vol lege momenten aan? Hele dagen op je iPad rondneuzelen, ja dat wel. En tv-kijken. Gelukkig dat er nog appelproducten en digitale televisie zijn in deze maanden vol opperste ledigheid. En heet dat het was! De motten verschroeiden in de buxushaagjes. Kun je je voorstellen hoe onze bloemenprachtige tuin eruitzag na twee weken. Overdag buitenkomen ging niet, vond ook mama. Dus moest je wel naar de Europese kampioenschappen atletiek kijken. En naar de zevenkamp. Dat duurde twee dagen. Maar welke lol is eraan als je al op voorhand weet dat Nafi Thiam daar weer met de gouden plak gaat lopen? Of springen? Of kogelstoten? Of…? Ja, wat moest ze nog allemaal doen?  Oersaai, toch.

Papa en mama waren een stuk beter af. Die moesten de verveling maar drie weken trotseren, maar dan… De auto in en voor de zoveelste keer in mijn leven in een stikhete auto naar het zuiden. Urenlang de autowegen (papa zegt ‘autostraden’, maar dat is geen Nederlands, denk ik) afrossen of stilstaan in de file. In de auto naast ons in de buurt van Lyon wel een leuk meisje gezien. Zij glimlachte en wuifde even. Maar ook uit haar, overigens mooie, ogen droop de troosteloze saaiheid van het stapvoets op weg zijn naar de verschroeiende zuiderzon. We hebben toch even teruggewuifd. Daarna drie weken aan het zwembad. Wat doe je daar in godsnaam? Zwemmen. Ja, dat wel, natuurlijk. IJsjes eten ook, maar voor de rest alleen een bruin velletje kweken, want de thuisblijvers moeten toch kunnen zien dat je het leuk gehad hebt, op vakantie, daar in sunny Spain

En dan weer thuiskomen. Opnieuw geen verademing, want ook in België bleef het stikheet. Omdat papa en mama weer aan de slag moesten en duidelijk s-u-p-e-rblij waren hun collega’s terug te zien, moest ik dan maar een weekje naar het voetbalkamp. Dat was al maanden eerder afgesproken. En zus moest naar een heus macramékamp. Poeh! Helemaal een sof! Bij meer dan dertig graden draait zelfs Ronaldo na een uurtje van zijn stokje. En bovendien: macrameeën kan zus thuis in de tuin onder de perenboom toch ook? Nadien mochten we gelukkig een weekje naar opa en oma. Daar zoemde de ventilator ook wel de hele dag, maar je hoort er altijd van die supervreemde en dus leuke verhalen. Want opa en oma kunnen heel goed vertellen. Bleek dat opa en oma zich nooit ofte nimmer verveelden tijdens de grote vakantie. Ze moesten dan ook niet verplicht mee naar een of andere zuiderse bestemming. Oma beweerde zelfs dat ze pas op haar veertiende voor het eerst naar het buitenland is geweest. Met de materniteit (of was het ‘de mutualiteit’? Soms gebruikt ze van die moeilijke woorden…) naar Mekka, of nee, naar Melkdal (of was het Melchtal?) in Zwitserland. Het zal wel ‘mutualiteit’ geweest zijn, want ik heb het opgezocht in mijn online-woordenboek. Op haar veertiende had ze in een materniteit in Zwitserland nog niks te zoeken. Denk ik toch. Opa was in zijn jonge jaren blijkbaar een hele grote vakantie met enkele vrienden in de weer om een oude kinderwagen die hij op zolder gevonden had, om te bouwen tot een formule-één-racewagen. Toen ze in hun dorp een helling van wel tweehonderd meter (zegt hij) afroetsjten, bleek dat ze vergeten waren er remmen op te zetten. Super! Echt avontuur, toch? Geschaafde knieën en een kanjer van een buil op zijn hoofd, maar dat hoort bij een leuke vakantie. Vindt hij.

Maar nu is alles gelukkig weer gewoon gewoontjes. De vrienden en vriendinnen stonden maandag 3 september even hongerig als ik op het schoolplein. Hongerig naar iets anders dan de grote vakantie, bedoel ik dan. Die eerste avond heb ik mijn boeken gekaft. Een verse punt aan mijn kleurpotloden geslepen. Mijn boekentas uitgestoft (volgend jaar krijg ik weer een nieuwe). En in mijn schoolagenda schreef ik voor alle zes de lessen die we die eerste dag al kregen: ‘Kennismaking met de leerkracht.’ We gaan weer leren. Veel leren!

PS. – Het spijt me dat ik tijdens de vakantie niet de tijd heb gevonden om dat leuke boek te lezen waarover u ons vorig schooljaar zo enthousiast vertelde. Ik ga er binnenkort toch eens aan beginnen. Beloofd.

30-11-2018 18:18

Hello. Is it me you're looking for?

Dit liedje van Lionel Ritchie krijg je te horen als je de klantenservice van mijn krant opbelt. De originele song duurt drie minuten en vierenvijftig seconden en je krijgt hem gemiddeld drie keer te horen voor iemand aan de andere kant van de lijn het toestel opneemt. Om de dertig seconden wordt de song wel onderbroken. Dan zegt de stem van de ijskoningin van de klantendienst: ‘Wij zijn allen in gesprek. Wij vragen nog even geduld’. Je wordt er hoorndol van.

Het is ondertussen al de derde keer dat ik de klantendienst bel tijdens de voorbije veertien dagen. Welk onheil is er dan wel over mijn krantenabonnement neergedaald? Wel, enkele weken geleden kreeg ik e-mailtje van de abonnementendienst met daarin de melding dat mijn creditcard niet meer geldig was en of ik mijn betalingsmethode dringend wilde updaten. Dat was waar. Ik had net een nieuw betaalkaartje ontvangen van mijn bank en blijkbaar droeg dat nieuwe plastic kleinood een ander controlenummer dan het vorige. Gevolg: verwarring op de klantendienst. Abonnement niet betaald. Met de moderne digitale technieken haalt een geavanceerd boekhoudprogramma er wanbetalers in een oogwenk uit. Dus werd de digitale aanlevering van mijn dagelijks krantje al de volgende dag stopgezet. En dus belde ik een eerste keer met de klantendienst en al na tien minuten en achttien seconden kreeg ik uiteindelijk Sandra aan de lijn. Vriendelijk hoor! ‘Geen probleem meneer. Het komt allemaal in orde. Niks om je zorgen over te maken. En inderdaad, het nieuwe creditcardcontrolenummer is bij ons bekend’. Mission accomplished. Edoch, edoch… de volgende week veranderde er niets. Nada. Nothing. Toen er op zaterdag weer geen papieren krant in de bus stak, probeerde ik nog eens en kwam ik na een veel te groot aantal Lionel Ritchieminuten weer bij Sandra terecht. Die herinnerde zich ons vorig gesprek helemaal niet (‘we krijgen dagelijks honderden telefoontjes, meneer’) en toen ik opmerkte dat ik ondertussen een beetje begon te begrijpen waarom, werd ze een ietsiepietsie nijdig. Ik had maar eerder moeten reageren (nou, dat deed ik toch?) en ik moest begrijpen dat de verwerking van zo’n kaartnummerwisseling wel enkele dagen (ondertussen wachtte ik al veertien dagen) kon duren. Met de hand op het hart beloofde ze me dat ze persoonlijk de zaak zou oplossen. ‘Morgen hebt u weer digitale toegang tot uw krant, meneer’.

Vandaag, weer drie dagen later, heb ik voor de derde keer gebeld, en jawel, opnieuw kwam Sandra aan de lijn. Ofwel heten alle telefonistes van mijn krantenservice Sandra, ofwel moet Sandra helemaal in haar eentje aan de slag met de stortgolven aan verontruste lezersreacties die haar dagelijks dreigen te overspoelen. Ik voelde me nog net geen stalker toen ik nog een keertje, rustig, ik zweer het, het probleem uitlegde en haar vroeg wat ik in hemelsnaam nog kon doen om aan mijn krant te geraken. Verd***! Plots klonk er moedeloosheid in haar stem. Misschien moest ik toch maar een betaalbewijsje van mijn bank doormailen aan de lezersservice? ‘Maar het komt in orde, meneer. Daar sta ik persoonlijk garant voor’.

Dat betaalbewijs heb ik inmiddels per e-mail bezorgd. Sterker nog: er werd binnen de vijf minuten op gereageerd. Dat de klantendienst – om gepast aandacht te kunnen schenken aan alle problemen van alle lezers – gemiddeld drie dagen nodig heeft om een mail te beantwoorden. In deze hypergesofisticeerde digitale tijden klinkt mij dat als een vloek in de oren. Ik vermoed dus dat ik binnenkort nog eens naar Sandra zal gaan bellen. Hopelijk barst ze niet in tranen uit als ik haar meld dat drie weken om stomweg een krantenabonnement te activeren me echt wel te gortig lijkt. Ook als die krant een kwaliteitskrant is die ooit ‘Verwacht het onverwachte’ als slogan hanteerde. Al lijkt die slagzin alles welbeschouwd toch een kern van waarheid te bevatten.

28-06-2018 18:08

I AMsterdam

I AMsterdam. De eerste drie letters groot in het rood. De rest in het wit. Zo staat het er. Op het imposante plein achter het al even imposante Rijksmuseum. De loveletters (heel vroeger stond er wellicht een hartje tussen I en Amsterdam) zijn een trekpleister voor het toeristengild op zoek naar een selfie. De letters zijn zo’n drie meter hoog en een honderdtal bezoekers zwermen errond, klimmen erop, liggen ervoor, maken foto’s van zichzelf in gekste poses.

We bezochten Amsterdam een eerste keer in 1973. Door een speling van het lot kwamen we die eerste avond toevallig terecht in het Tingeltangeltheater, waar je mits een toeslag bij het drankje ook nog getrakteerd werd op een cabaretvoorstelling. Ivo de Wijs stond die avond op het programma. Ofschoon hijzelf geboren werd in Tilburg, had hij het anderhalf uur lang over alle eigenaardigheden, mooie en minder leuke aspecten van het leven in ‘zijn’ stad. Amsterdam dus. Uitgebreid toonde hij die avond ook hoe toeristen van verschillende nationaliteiten zich in de stad gedragen. Continue hilariteit in het zaaltje (dat overigens meer een café was met een podium erin), ook bij ons overigens, toen ook de Belgen de revue moesten passeren.

De jaren die volgden zijn we nog tientallen keren in Amsterdam geweest. In mijn perceptie als leraar Nederlands was dat een must. Net zoals een leraar Frans ook eens een bezoek aan Parijs moet gebracht hebben en een leraar Engels ook wel eens Londen mag aandoen. Toch? Bovendien vertegenwoordigde de stad zowat alle aspecten van wat de Nederlandse taal en cultuur te bieden heeft. Vooral nadat in de zestiende en zeventiende eeuw honderdduizend Vlamingen wegens religieuze geschillen naar Amsterdam trokken, kwam daar immers een synthese tot stand van alles wat belangrijk leek voor het groot-Nederlands gevoel, dat ik als leraartje Nederlands ergens in een Vlaams provinciaal stadje tot de dag van heden koester.

Ik was dan ook opgetogen met de keuze die mijn kleindochter maakte. Enkele keren al maakten we met onze kleinkinderen een reisje naar een of andere cultuurstad in Europa. Dat spraken we als opa en oma met onszelf af, voor zolang we dat in de toekomst fysisch en psychisch nog aankunnen. En zij mogen beurtelings kiezen waar de trip naartoe gaat. Kleindochter lief koos dit jaar dus voor Amsterdam, één van onze lievelingssteden. En het werd weer een prettige trip met een programma op maat voor het jonge volkje: Madame Tussauds (uiteraard), Anne Frankhuis (‘want ik heb haar boek gelezen’), het Paleis op de Dam (‘wauw, wat een luxe’), Van Goghmuseum (‘we willen die zonnebloemen van die gekke schilder wel eens zien’), etentje in de lounge van het Rijksmuseum (‘poepchique hier, hè vake’), rondvaart op de grachtengordel (‘waarom is er zoveel water in de stad?)… Toch bleef ikzelf na dit bezoek aan Amsterdam zitten met een licht knagend, ongemakkelijk gevoel. De stad verzuipt hoe langer hoe meer in de golven toeristen die de stad aandoen. Dat was vroeger ook al een beetje zo, maar nu zorgt de ingebakken koopmanszin van de Amsterdammer ervoor dat het vroegere groot-Nederlandse gevoel in de stad langzaamaan aan het vervagen is. De voertaal in de hotels, restaurants, musea, attracties, souvenierwinkels is vrijwel unisono de taal van Shakespeare geworden. In het hotel word je vriendelijk in het Engels aangesproken en gevraagd of je ‘a reservation’ hebt. Op een terrasje werken twee jonge kelners die alle bestellingen in steenkolenengels afwerken en toen ik mijn audiogids in het Paleis op de Dam wilde teruggeven en in het Nederlands vroeg waar ik hem mocht neerleggen, kreeg ik een nors ‘Put it there’ als antwoord. Ik vind dat – samen, zo bleek, met de wat oudere generatie Amsterdammers – een spijtige evolutie. Wie zei er ook weer: ‘De taal is gans het volk’?

De loveletters achter het Rijksmuseum vormen dus een mooie en terechte woordspeling: ik ben (als toerist) Amsterdam. Niet meer: ik hou van Amsterdam. Spijtig.

28-06-2018 18:07

Kleine horrorfilm

Deze week moest ik weer eens naar de tandarts en u weet dat ik voor tandartsen een heilige soort van ontzag koester. Al wil Ik hier het woord angst niet ijdel gebruiken. Heeft u dat ook? Het betrof maar een alledaags controleonderzoek. Ik nam plaats in de tandartsstoel en gaf me ongewild over aan mijn kleine horrorfilm Bobby Potter and the Toothpicker.

Zo staat het in de begingeneriek als ik mijn ogen sluit. Met in de hoofdrollen afschrikwekkende Eric (aka the Toothpicker) en Cathérine, privé toverfee. Toen ik twee jaar geleden zijn spookslot betrad, vroeg Eric me breed grijnzend of ik er klaar voor was. Als het over boren, slijpen, verbouwen of sleutelen aan mijn eetkamer gaat, ben ik er sinds mensenheugenis nooit klaar voor. Zeker niet op een vrijdag de dertiende. Of ik toch maar in zijn toverstoel wilde plaatsnemen? En of ik wat magische muziek wilde bij de beproeving? Ja. Koptelefoon en enkele strijkkwartetten van Bach... Ook enkele kleine prikjes. 'We verdoven de hele bovenkant, want het is maar beter dat je niet voelt wat er verder gebeurt, niet?' Onheilspellend. Borreltje mondspoelmiddel plus een extra pijnstiller... 'Pijnstillers altijd op voorhand nemen. De pijn geen kans geven op volle sterkte toe te slaan'. Toen: het groene lakentje over mijn hoofd (met zo'n nare uitsparing met kleefranden erin), alle spots op volle sterkte, bril met microscoopogen op en... 'Daar gaan we... we gaan maar ineens alles extraheren wat eruit moet...' En er werd inderdaad een hele tijd lang geëxtraheerd, lees: getrokken aan mijn bovenkaak, gewrongen, gesleept, getingeld en getangeld... 'Mond een beetje verder open. Beetje meer naar rechts. Dank u...' Anderhalf uur later, om kwart voor vijf, stond ik, vier tanden lichter en een klein gat in mijn creditcard rijker weer tussen de schuifelende bussen en auto’s langs de inmiddels steeds drukker wordende boulevard... Beetje suf, verbaasd en verdwaasd over wat me overkomen was. Waarom kunnen parodontologen niet even van te voren exact afspreken wat ze hoe gaan doen? Omdat er dan niemand meer in hun sofisticochair wil plaatsnemen? Wellicht. De pijn viel nogal mee, al voelde ik mijn hart kloppen in de wonden die waren geslagen, maarre... niet kleinzerig doen. De pijnstiller werkte. Dus de fiets op en naar huis... Diezelfde avond moest ik nog langs bij mijn goede fee Cathérine. Zij had me beloofd dat ze me zeker niet enkele weken tandenloos door het leven zou sturen. Een dag vroeger had ze me al in de koude pasta laten bijten en daar zou volgens haar feilloos een voorlopig plaatje van gemaakt kunnen worden. Ik werd wel gesommeerd niet later dan een uur na de extracties in haar tovertuin te verschijnen, want anders werd de zwelling te erg en dan paste het niet. Toen ik het gat vooraan in mijn mond in de spiegel thuis eens goed bekeek, geloofde ik daar niks van. Daar een plaatje over? En als de verdoving uitgewerkt was? En wat met de te verwachten zwelling? Met een glimlach en de preciositeit van iemand die je een exclusief juweel toont, liet ze me haar werkstukje zien: een onooglijk roze plaatje, met daarop vier tandjes... 'Zou dat nu wel passen?' probeerde ik nog even, zwakjes. 'Het moét,' zei ze met haar betoverende glimlach. 'Anders moet je té lang wachten. Minstens een week.' Of ik mijn mond wat wijder kon opendoen? En met een korte klik schoof ze het plaatje op zijn plaats. 'Kijk eens, nu ben ik écht fier op mezelf,' zei ze met pretoogjes achter haar lichtblauwe brillenglazen. En ik moest het toegeven: mijn gebit zag er nu zo veel beter uit dan de versie waarmee ik eerder die dag bij the Toothpicker was verschenen. Ook mijn huisgenote vond dat. Eigenaardig hoe een kleine esthetische verbetering het leed onmiddellijk verzacht. Schoonheid moét lijden, zeker? De dagen nadien had ik vooral nog af te rekenen met het knockdownsyndroom dat zich enkel laat bestrijden met pijnstillers. Mijn kaak was zwaar opgezwollen, net alsof ik tweemaal tegen het canvas was gegaan. Beetje blauw ook. Moeite met het knabbelen op broodkorstjes, koekjes en rauwe worteltjes. Zelfs al dente gekookte spaghetti bleek te taai...

‘Zo, dat is dan weer allemaal in orde. Je kunt er weer een jaartje tegen,’ onderbreekt toverfee Cathérine mijn privé horrorfilm nog een heel eind voor de aftiteling. En bij het weggaan galmt het plots door mijn hoofd: het is weer eens lente in de ogen van de tandartsassistente! Ik geloof dat ik stilaan aan mijn tandartsbezoekjes begin te wennen.

 

28-06-2018 18:05

iWatch

Ik kijk belangstellend toe. Naar het nieuwe polshorloge dat een vriend me toont. Een iWatch. Het ding kostte hem een rib uit zijn lijf. Of inderdaad een beet uit de appel? Maar je krijgt er dan ook heel wat voor terug, verzekert hij me. Zo telt het blitse ding moeiteloos de stappen die hij op een dag zet. (Streefdoel is zo’n tienduizend pasjes, dagelijks op de dansvloer des levens). Ook zijn bloeddruk en hartslag zijn permanent onder controle. En er wordt hem driemaal met een vederlichte trilling gemeld wanneer precies hij zijn pilletjes moet nemen. Ook ontvangt zijn nieuwe polshorloge moeiteloos newsfeeds, sms-berichtjes, whatsappjes en e-mails. Of hij er ook mee kan telefoneren, informeer ik. Bij het idee dat je je linkerpols enkele minuten naar je oor moet brengen en – vooral, hem daar houden – kan ik een glimlach amper onderdrukken. Als iemand hem belt, zo blijkt, begint er in zijn broekzak en aan zijn linkerpols van alles te trillen en te zoemen. Hij gebruikt dan toch maar gemakkelijkheidshalve zijn iPhone, want die heeft hij ook. Nog een beet uit de appel… Vreemd is dat hij op geen enkel moment zegt dat hij zijn iWatch ook gebruikt om stomweg te kijken hoe laat het is.

Natuurlijk, gemak dient de mens. Dat was vroeger al zo na de uitvinding van de stofzuiger en dat is nu nog zo met de komst van draadloos internet in vrijwel al onze huizen. Waar je vroeger een brief naar een goede vriend nog moest schrijven met een kroontjespen of een lekkende vulpen, je huis uit moest om hem op de post te doen en een week moest wachten op een antwoord, bereikt je bericht nu in een fractie van een seconde zijn bestemmeling. Ook als die zich aan de andere kant van de wereld bevindt. Online boeken en betalen we onze vakantiereizen, kopen we exclusieve kleding, gadgets en huishoudtoestellen zonder nog uit onze luie zetel te komen. We streamen met Spotify muziek en via Netflix zelfs hele speelfilms naar onze huiskamers en we uiten onze (on)genoegens via Twitter en Facebook. Dat het wereldwijde web met zijn geavanceerde toepassingen er ook de oorzaak van is dat onze privacy beetje bij beetje wordt aangevreten, nemen we er dan maar met de glimlach, maar toch ook met een lichtjes ongemakkelijk gevoel, bij.

Inderdaad, de technologie staat voor niets. En dat is een zegen: we rijden met milieuvriendelijkere auto’s, worden medisch op de meest geavanceerde manier behandeld, hoeven ook in de fabriek niet meer te slaven en wroeten als weleer. Maar ook dit: moeiteloos en zonder dat we het merken legt die nieuwe technologie een hypotheek op vrijwel iedere minuut van onze dag. Als één schakeltje in de ketting het begeeft, raken we hopeloos in de knoei. Vijf centimeter sneeuw is al voldoende om enkele honderden vliegtuigpassagiers een extra overnachting in de luchthaven te bezorgen. Het vreemde is dat we dat stilzwijgend aanvaarden en er ons probleemloos bij neerleggen. Toen onlangs op een koude februarimorgen in onze straat enkele uren de elektriciteit uitviel wegens de aanleg van de hypersnelle glasvezelkabel van een bekend telecombedrijf, was het hek van de dam. Want: op de tast je kleren aanschieten in een donkere en koude badkamer zonder warm water. Als een blindeman de trappen afstrompelen. Killige huiskamer. Koffie zetten onmogelijk, want we koken elektrisch. Koud ontbijt dus, met een glas water. Geen krant lezen voorlopig wegens enkel grauwgrijze schemering in de woonkamer… Wanneer komt de zon op? Ik kijk op mijn polshorloge. Dat werkt tenminste nog. De buurman klopt aan (de bel werkt immers niet) en vraagt of ik ook ‘zonder stroom zit’. Ja, bij mij ook. Bij iedereen dus… Gelukkig floepen na een tijdje weer alle lichten aan. Oef. Hoe kwetsbaar zijn we geworden? Stel dat zo’n elektriciteitspanne enkele dagen aansleept. (Dat gebeurde in dezelfde week in Schotland door een late sneeuwstorm.) Ik vraag me af of zo’n iWatch dan enig soelaas biedt. Ben je er dan echt in geïnteresseerd dat zowel je polsslag als je bloeddruk langzaam maar zeker naar een kritisch punt oplopen? Of dat je die dag al achttienhonderd vierentwintig passen gezet hebt (nog zo’n achtduizend te gaan)?

28-06-2018 18:04

Erwt

Een bezoek aan mijn kapper is altijd een beetje feest. Ik vertoef graag in zijn salon. Een herensalon, gentlemen only. Niet alleen immers gloort aan de horizon de  fashionable look  die zijn ingrepen met schaar en tondeuse me zullen bezorgen, maar je leert er ook telkens wat bij. De andere klanten houden immers niet op – altijd in pseudohumoristische stijl – zich kritisch uit te laten over zowat alles wat er reilt en zeilt op de plaats waar ik woon. Bij mijn kapper hou je de vinger aan de kloppende pols van onze buurt. Nu is mijn kapper zeker geen echte Figaro. Als zijn salon meer dan drie klanten telt, voert hij nooit het hoge woord. Nooit debiteert hij zijn grote gelijk. Hij heeft heel goed begrepen dat je als middenstander de klant nooit tegen de haren in mag strijken. Meestal dus luistert hij toe, antwoordt vaak enkel met een instemmend of afkeurend gegrom, met een bevestigend knikje. Of glimlachend met een oneliner die bewijst dat hij toch goed op de hoogte is. Meestal hoor ik hem echter hardop denken: wat kunnen die klanten toch zeuren…

Gisteren was het een beetje anders. Er was niemand in zijn salon en ik mocht onmiddellijk de stoel in. Terwijl hij me met het sacrale gewaad van het haarsnijdersgild bekleedde, vroeg ik: ‘Kalme dag vandaag?’ – ‘Veel te koud,’ bromde hij. ‘Met dit weer komen ze niet buiten…’ Ik begreep dat hij de oudjes uit de appartementsblokken in de buurt bedoelde. Tot mijn verbazing barstte hij toen zelf los, bracht zelf het ene na het andere gespreksthema aan en ik besefte dat er duidelijk een erwt onder zijn matras moest gelegen hebben, de voorbije nacht. Een halfuur lang bespraken we de vlucht der dingen in de wereld van vandaag bij min vijf graden celsius. Dat we bij deze pooltemperaturen onze houtkachel niet meer mochten aansteken ’s avonds. ‘Zouden ze binnenkort een houtvuurpolitie in het leven roepen?’ Dat ze uitgerekend op Valentijnsdag, ‘de dag dat alles liefde is, toch?’, in de States zo nodig een groep schoolkinderen moesten neerknallen. (Hier klopte de chronologie niet helemaal, maar wel de pertinente slotvraag: ‘Zie jij je als meester ’s morgens voor je naar de school gaat, vragen: ‘Fien, heb je mijn colt .25 en mijn brooddoos in mijn boekentas gedaan?’) We bespraken hoe het nu verder moest met de wegenwerken in de buurt, die al maanden aansleepten. We berekenden de kansen die Racing Genk nog had om de play-offs te halen en lachten ook (terwijl hij me meteen brede zwaai van het knipseldoek bevrijdde) met een nieuwe trend om pony’s op te leiden als blindengeleidehond (‘Was eergisteren op televisie, een pony in de supermarkt. Man toch!’).

Gelouterd ging ik na afrekening en zijn slotgroet (‘Prettige dag nog. Tot de volgende’.) weer naar huis, de muts diep over de oren getrokken, want de schrale oostenwind snerpte nog als voorheen. Ik voelde me blij en opgewekt. We hadden het weer eens kunnen en mogen zeggen. Ik hoopte dat ook mijn Figaro zich op deze dag-met-te-weinig-klanten weer een beetje opgeruimder voelde. Ook bedacht ik dat acties als ‘Dertig dagen zonder zagen’ (gelukkig al voorbij) en ‘Tournée minérale’ (eindelijk ook weer naar zijn einde lopend) hun doel voorbijschieten. Uiteindelijk veroorzaken zij alleen maar een blokkering van de uitlaatklep die we allemaal van tijd tot tijd nodig hebben om ons staande te houden in dit leven.

Immers, als we van tijd tot tijd niet meer eens mogen zeuren en zagen, of af en toe eens een flink glas drinken, dan wordt – vrees ik – de erwt onder onze matras ’s nachts, als we alleen bij onszelf zijn,  onverdraaglijk groot.

24-02-2018 16:40

Boekenbon

Gisteren overkwam het me dat ik plots iets meer wilde weten over het Jiddisch. Enkele woorden uit die taal overvielen me midden in de lectuur van ‘Een verhaal van liefde en duisternis’ van Amos Öz. Eerst las ik nog enkele pagina’s verder, maar het ongemakkelijke gevoel bleef dat ik buiten het feit dat het over de taal van de Europese joden ging, helemaal niets wist van het Jiddisch. Toen herinnerde ik me dat ik een boek bezat met de welluidende titel ‘Overeind in Babel – talen in Europa’. Ik vond het onmiddellijk terug in mijn boekenkast. Er stond geen letter in over het Jiddisch. Maar: toen ik het boek opensloeg, viel er een enveloppe uit. Een halfdoorschijnende, luxueuze enveloppe, Amerikaans formaat, waarin een grote keten van boekenwinkels in dit land zijn geschenkbons presenteert. Er zat inderdaad een boekenbon in. Van 25 euro, te besteden voor 31 december 2012. Oeps, die was ik dus uit het oog verloren. Verder leerde ik uit dit voorval dat ik al zes jaar lang geen behoefte meer gevoeld had iets meer te leren over de geschiedenis van de talen op ons continent. Naar de onbekende schenker van de bon (mijn moeder? mijn broer? één van de kinderen? een goede vriend?) , begon ik me ondertussen behoorlijk schuldig te voelen, omdat ik zijn of haar bijdrage aan het stillen van mijn lectuurhonger niet naar waarde had geschat. Het gevoel dat gedaan onrecht moet hersteld worden, dreef me uiteindelijk, gisteren in de namiddag, naar de grootste boekenwinkel van de stad… de bon veilig in mijn binnenzak.

Nu vind ik een bezoek aan een boekenwinkel telkens weer een avontuur. Met een machete hak ik me een weg door de jungle van het boekenaanbod en ik loop dan als een ontdekkingsreiziger door de verschillende standjes. Ik kan echt genieten van de titels die als wilde bloemen (soms ook als ordinaire kamerplanten) van alle kanten schreeuwen om mijn aandacht. Ik kan het dan ook niet laten zo’n vreemde of aantrekkelijke titel even uit het rek te lichten, het boek in mijn hand te wegen, hier een stukje flaptekst te lezen, daar een paar regels uit hoofdstuk vijftien… om me een beeld te vormen van de verborgen schatten die het herbergt. Dat gebeurde ook gisteren. Sommige boeken gaven hun geheimen onmiddellijk prijs. Ik kan me levendig voorstellen wat ik mag verwachten van bootjes die onder vlaggen varen als  ‘Honden zoals ze echt zijn’, ‘Mijn pure keuken’,  ‘Sprankelende schoonmaaktips’ of ‘Een hele dag lekker en gezond eten’. Andere boeken geven hun inhoud slechts mondjesmaat prijs en nog andere dragen titels die ronduit raadselachtig zijn. Wat te denken van ‘Het labyrint der geesten’, ‘De mooie voedselmachine’, ‘De monnik die zijn Ferrari verkocht’ of ‘Slim op het toilet’? Om misverstanden te voorkomen wil ik wel al even verraden dat dit laatste boekje bedoeld is voor weetgierige mensen die zelfs in het kleinste kamertje hun verstand niet op nul willen zetten en iets willen bijleren over dieren die van geslacht kunnen veranderen of over de waarheid over vampiers. ‘Laat je bij elk toiletbezoek verrassen door originele weetjes en verbazingwekkende feiten!’ riep de flaptekst. Met een glimlach stak ik het boekje weer weg in het rek.

Uiteindelijk bleven er toch weer enkele boeken aan mijn vingers kleven. Eén ervan heette: ‘Lingua – dwars door Europa in 69 talen’. Toen ik bij de afrekening aan de kassa – toch ook een beetje met rode kaken – mijn teruggevonden boekenbon ter sprake bracht, bleek die tot mijn vreugde en verbazing nog geldig. ‘Op een paar maanden kijken we niet, meneer,’ verzekerde de vriendelijke juffrouw aan de kassa me. Nou, enkele maanden? Ik bedacht bij mezelf dat ik de vergeten boekenbon wellicht ontvangen had in het jaar dat zij nog op der middelbare schoolbanken zat en met een glimlach verliet ik de winkel. Ondertussen wist ik ook al dat het Jiddisch vóór 1250 ontstond, dat het dus de eeuwenoude, met uitsterven bedreigde taal is van de Europese joden, een mengvorm van Duits, Aramees en Hebreeuws… Thuis wachtte in mijn armstoel Amos Öz op me met zijn verhaal over liefde en duisternis.

24-02-2018 16:39

Goede voornemens

Het is vreemd hoe het begin van een nieuw jaar mensen telkens weer aanspoort correcties aan te brengen aan het dagdagelijkse gangetje van hun leven. Mijn kleindochter neemt zich voor wat minder tijd aan haar smartphone te besteden (Ofschoon: ‘nog enkel een uurtje ‘s morgens, een uurtje ’s middags en verder een paar uurtjes voor het slapengaan’). Haar broer bedenkt luidop dat hij wel wat meer tijd mocht gaan besteden aan het van tijd tot wijl lezen van een degelijk boek (‘minder strips vanaf nu’). Een goede vriend (met welvaartsgezwel) verklaart dat hij dit jaar een tiental kilootjes kwijt wil, iets wat mezelf het voorbije jaar tot mijn eigen steile verbazing en zonder aanvallen van geeuwhonger lukte. ‘En jij, wat ga jij dit jaar doen?’ vragen ze dan unisono na de aankondiging van hun plannen voor het nieuwe jaar. Ik besef dat voornemens uitspreken ook vaak vergezeld gaat van stoere verklaringen, waar je nadien messcherp op afgerekend wordt.

Ik probeerde dus de boot nog even af te houden, maar moest na enige introspectie wel toegeven dat ik het nu stilaan wel gehad heb als een soort crimineel afgeschilderd te worden, omdat ik het maar niet kan laten af en toen (nou!) een sigaretje op te steken. In huis, dan nog wel! Onverlaat die je bent! Het overkwam me de voorbije maanden té vaak dat iemand zich (soms na drie duveltjes!) genoopt voelde me een lesje te leren over de schadelijke gevolgen van sigarettenrook voor mezelf en mijn omgeving. Ja, hallo! De naam is niet Quasimodo! Ik ben niet zo rugzichtloos fanatiek dat ik niet zou beseffen dat roken slecht is voor mijn gezondheid. Evenmin is het me ontgaan dat ik een ferme stuiver zou kunnen besparen als ik de firma Marlboro wat minder aanhankelijkheid betoonde. Ik verdedigde me vroeger wel eens met het argument dat andere schadelijke gewoontes in ons leven niet met dezelfde hardnekkigheid bestreden worden als het roken. Voorlopig immers geen waarschuwingsetiketten op de flessen alcohol (‘overmatig gebruik van deze fles maakt je tot een wrak’) in de supermarkten. Ook geen aanduidingen als ‘teveel biefstukken kunnen je gezondheid schaden’ boven de vleeskoeltogen. Evenmin ‘Langs deze boulevard wandelen verkort je leven met elf dagen’. Maar wel ‘Roken verstopt de slagaders’ en ‘Roken veroorzaakt 9 van de 10 gevallen van longkanker’ op ieder pakje sigaretten. In het buitenland lees je nog gruwelijker dingen als ‘Fumar mata’ of ‘Il fume uccide’.

Zoals gezegd: de naam is niet Piet Snot. Dus belde ik naar Tabak-Stop. Op tweede kerstdag in de namiddag. In de hoop dat hun 0800-lijn op die dag onbemand zou zijn. Maar dat was dus niet zo. Ik trof een vriendelijke dame aan de andere kant van de lijn. Ik had een zoveelste tirade verwacht die me het roken moest afleren, maar niets was minder waar. Vriendelijk legde ze uit waar haar organisatie voor stond, dat ik een heel proces zou moeten doorlopen (met zo nodig zes coachingsessies van hunnentwege) en dat het vooral op volhouden aankwam en dat hun ap voor de smartphone daar wel bij kan helpen. Die ap moest ik maar onmiddellijk downloaden, want die geeft dagelijks een tip om het hele proces van ontwenning te begeleiden en daar kon ik best alvast mee beginnen. Toen ik vroeg of het niet zinniger was de sigaretten maar onmiddellijk in de vuilnisbak te kieperen, raadde ze me dat af. ‘Je kunt je geen ontgoochelingen permitteren’, vond ze. En dat ik me beter eerst goed moest voorbereiden op de definitieve stop en dat ik daar best pas als de feesten voorbij waren aan moest beginnen. Toen ik een kwartiertje later inhaakte, had ik het gevoel dat ik meer info over een dampstop gekregen had, dan ik de voorbije jaren op de pakjes sigaretten overal ter wereld had bijeengelezen.

Momenteel zit ik dus in de periode van de final countdown. (Tip van de dag: ‘Vertrek eens zonder…’) Als u dit leest heb ik die wellicht net achter de rug en ijsbeer ik met het humeur van een stier in een onweer door mijn werkkamer. Heb dus maar enige clementie met me.

24-02-2018 16:37

Afspreken

Toevallig kwamen we elkaar gisteren tegen. Gewoon in de winkel. Even een praatje gemaakt. ‘We moeten nog eens afspreken,’ zei hij bij zijn afscheid. ‘Op een avond of zo, met de vrouwen erbij. Om wat bij te praten.’ We kennen elkaar al jaren. Maar de zeeën vrije tijd van nu maken het vroegere gemak waarmee we elkaar bij blije, droeve of gewoonweg gezellige momenten ontmoetten blijkbaar wat minder evident.

Afspreken, dus. Hoe doe je dat in deze hoogtechnologische tijden? Vroeger was het allemaal wat duidelijker. Het werk bepaalde ons agenda. Woensdag elf uur? Dan geef ik nog een uurtje les over de prelinguale fase in de kindertaalontwikkeling en klaar. De rest van de dag thuis, want namiddag geen school. Nu gebeuren er vooral onverwachte dingen. De telefoon gaat. Zoonlief. Een kwartiertje later ben je op weg om een lekkende kraan te gaan repareren. De afdichtingsring die je nodig hebt om de klus te klaren, heb je (uiteraard) niet bij de hand. Dus even naar de doe-het-zelfzaak in de buurt. En daar kom je dus een oude vriend tegen… We moeten nog eens afspreken. Je weet dan al dat dat niet zonder slag of stoot gaat lukken.

Nog moeilijker is het een afspraak te maken met meerdere personen uit het contactenlijstje op je smartphone als je met hen samen aan tafel wilt. Je bent immers een beetje actief in het vrijwilligerswerk, je hebt een koortje op de been te houden en een hobbyclub die maandelijks samenkomt. Dat veronderstelt enige planning en daarrond moet gepraat worden. Een doodle proberen? Je geeft zeven mogelijke data met telkens drie afspraakuren op. Dat lijstje met eenentwintig (21!) mogelijkheden wordt automatisch doorgestuurd naar alle gegadigden en dan… kiezen maar. En afwachten. Eerst krijg je twee mailtjes terug. Leg je me eens kort (en bevattelijk) uit hoe zo’n doodle werkt? Nog iemand anders antwoordt dat hij die doodle heus wel geprobeerd heeft. Edoch, het werkte echt niet. Vier dagen en vijf kiesprocedures later blijkt uiteindelijk dat er geen enkel geschikt moment voor iedereen bijzit en kun je opnieuw beginnen.

Per e-mail dan maar? Mailtjes worden in de regel wel gelezen, maar niet (onmiddellijk) beantwoord, zeker niet als het over iets afspreken gaat. De huiskalender hangt immers op het toilet of in de keuken en als je niet onmiddellijk kijkt of de voorgestelde data nog vrij zijn, vergeet je het. Weg afspraak. Dus boor je enkele dagen later – al een beetje wanhopig – enkele nieuwe communicatiekanalen aan. Een sms? Of een WhatsAppgroep? Al vlug blijkt dat sms’jes ook niet stipt beantwoord worden ( enja, ik pleit schuldig, ik doe dat ook niet altijd) en dat ook WhatsApp voor sommigen nog een braakliggend terra incognita is. Aan een Facebook chatgroup zullen we dus ook maar niet beginnen. (‘Facebook? Ik lees er wel eens in, maar gebruik het vrijwel nooit’). Tweeten via Twitter? Ho maar!

Er blijft dus uiteindelijk enkel nog het klassieke telefoontje over. Naar de vijf personen die je graag aan de vergadertafel had gezien, die avond. ‘Kom je, vanavond?’ – ‘Vanavond?’ (met lichte aarzeling in de stem) – ‘Ja, naar onze vergadering. Om acht uur…’ – ‘Gosh. (verwarring, oei…) Compleet vergeten. Goed dat je belt, joh. Want ja, ik heb vanavond niks… Tot dan hé. Nog eens bedankt voor het bellen.’ Na een uurtje sfeervol bullshitten via die ouwe gouwe telefoon (die ondertussen ook geëvolueerd is tot smartphone) is iedereen eindelijk op de hoogte en kan de bijeenkomst plaatsvinden.

In de boeiende wereld  van (vooral elektronische en) nieuwe communicatiemiddelen lopen dus nog veel ontheemde kinderen rond. Wellicht is de reden dat het aanbod nieuwigheden op dit vlak zo overweldigend is dat een kat er haar jongen niet meer in terugvindt. Maar zelfs in een tijd dat een elektronisch bericht in een fractie van een seconde de andere kant van de wereld bereikt, maak je praktische afspraken blijkbaar nog altijd best per telefoon.

28-10-2017 17:10

Fanfare

Soms word ik ’s morgens wakker met een liedje in mijn hoofd. Dat blijft me dan een hele dag achtervolgen en ik krijg de melodie en tekst ervan met geen paard uit mijn hoofd. Vervelend vind ik het niet echt. Eerder amusant irriterend. Gisteren was Jan De Wilde op bezoek in mijn hoofd. Met zijn ‘Fanfare van honger en dorst’. Ik liep door onze stad, die sinds enkele jaren ook officieel een universiteitsstad is en zag ze voorbijtrekken: de dopelingen op weg naar nog een vernedering meer. Studentendoop dus. Eerstejaars die er absoluut bij willen horen. Waarbij? Je vraagt het je af. De meesten van de jongens en meisjes waren al van kop tot teen besmeurd: bloem, (rotte) eieren, ketchup. Begeleid door enkele pipo’s in witte laboratoriumjas, met erelint en de verfomfaaide studentenpet op het hoofd. Zij kregen nu de kans de ondergane vernederingen van toen te wreken op de schachten van nu. Maar bovenal opvallend:  die beschaamde en ook treurige blik in de ogen van de slachtoffers-van-één-dag. Slechts hier en daar een geforceerd glimlachje, soms ook. De meeste voorbijgangers liepen gehaast en gegeneerd voorbij. En Jan De Wilde begon te zingen in mijn hoofd. Ze kwamen van nergens, gingen nergens naar toe. Droeve melodie bij een droeve tocht…  

Ik kwam aan bij het terras van het leukste cafeetje van de stad. Het was nog mooi herfstweer en mijn kompanen waren er al. Zij hadden blijkbaar geen tijd verloren laten gaan, want ook mijn obligaat kopje koffie stond al klaar. Jan De Wilde zong rustig door in mijn hoofd terwijl ik aanschoof aan hun tafeltje. We wisten voor alles het beste adres: mosselen bij Leentje en frieten bij Helga. En Annie bewaarde voor ons wel een fles. We hadden er zoals de traditie het wil afgesproken voor onze maandelijkse vergadering van wereldverbeteraars en konden niet wachten om een flink van jetje te geven over de plaatselijke politiek, de situatie in Catalonië en de strapatsen van de Amerikaanse president die met Donald Duck niet enkel de voornaam gemeen heeft. We liepen met ons hoofd in de wolken en werden dan wakker met honger en dorst. Het beloofde weer eens een gezellige en memorabele namiddag te worden.  En toen gebeurde het.

Blijkbaar zouden de universitaire neofieten die ik al eerder voorbijgelopen was uitgerekend op het plein voor ons stamcafeetje nog een ultieme doopproef moeten doorstaan. Luidkeels zingend verscheen de bonte bende op het plein. De schachten werden door de doopmeesters in rijtjes van vijf ingedeeld en hardhandig op de knieën gedwongen. Voor de zoveelste keer die namiddag werden de ketchup- en slaolieflessen, de bloem en de nutellapotten nog eens bovengehaald. Eén van de schachtentemmers kwam met een bak bier aanslepen en samen met zijn collega’s overgoot hij zijn slachtoffers nog een keertje met de restanten van het gerstenat dat wellicht al de hele dag de grijze hersencellen van iedereen in een roes hield. ‘Les enfants s’ amusent,’ merkte een van mijn vrienden cynisch op en ik… Ik hoopte heimelijk dat één van hen nog beschikte over één druppel gezond verstand. Dat slechts één vertegenwoordiger van deze bloem van de natie de lef zou hebben uit de groep te stappen. Te schreeuwen dat hij of zij er genoeg van had. Geen lid wilde worden van een zogenaamde vriendengroep die vernedering als toegangskaartje eist. Ik zou het hoopvol  bewonderd hebben. Maar het gebeurde niet. Het bleek weer eens heel moeilijk als zwart schaap de kudde te verlaten als alle andere grijze schapen op drift geslagen zijn. Misschien moet de studentenwereld toch maar eens op zoek naar nieuwe en vooral menswaardiger initiatierituelen?

En Jan de Wilde? Hij was er nog. We hebben dan zelf de fanfare ontbonden. We hebben als iedereen de prijs zwaar betaald. De prijs voor wat vrijheid in ruil voor wat centen, een baan bij de bank, een auto, een kind.

28-10-2017 17:07

Audioguide

Ieder museum dat zich een ietsiepietsie respecteert, biedt zijn bezoekers een audioguide aan. U kent het wel, zo’n apparaatje dat – zeker voor wat jongere medemensen –  op een wat lang uitgevallen ouderwetse telefoon aan een neklint lijkt en dat je op een min of meer verantwoorde manier door een collectie Van Goghschilderijen of Rodinbeelden zou moeten leiden. Bijna had ik ‘lijden’ geschreven, maar dat is  wat overdreven… Ik heb in mijn carrière als museumbezoeker inmiddels wel enige ervaring opgebouwd met die audiodinges en eerlijk, vaak zie ik er het nut niet van in. Meestal geven die dingen veel te omslachtig uitleg bij museumstukken waarvan je de finesses –  als je goed toekijkt –  ook zelf kunt ontdekken. Je gaat uiteindelijk een beetje voorbereid naar een museum en je weet eigenlijk wel wat je kunt verwachten, toch? Bij de audio-uitleg krijg je daar bovenop meestal een gepensioneerd professor in de kunstgeschiedenis aan je oor, die graag ampel demonstreert hoeveel hij wel weet over de tentoongestelde werken. Ik voel me met een audioguide teveel bekogeld met data, onbelangrijke wissewasjes van diverse aard of evidenties die ik al wist voor ik het museum betrad. Ook ben ik eerder visueel dan auditief ingesteld. Ik kijk liever naar schilderijen dan dat ik er iemand over hoor vertellen. Dat kijken doe ik graag op mijn eigen tempo: wat langer als ik een werk mooi vind, achteloos voorbijslenterend als het konterfeitsel me tegenvalt. Vaak heb ik als ik met zo’n geluidsgids rondwandel ook het gevoel dat er bij de uitgang straks nog een examen gaat afgenomen worden… En dat je pas weer naar buiten mag als je alle vragen juist beantwoord hebt.

Stel nu, je hebt net een kwartiertje aangeschoven en een entreekaartje bemachtigd. Druk is het al bij de ingang van het museum, want sinds vanmorgen ligt een cruiseschip aangemeerd in de haven en de bonte schare cruisers heeft inmiddels de hele stad ingepalmd. Onder de leiding van een gids (in het t-shirt van de touroperator, met een knalrood petje en zonnebril op, een blauw vlaggetje hoog opgestoken), heeft de karavaan al een tijdje door het ook anders ook al niet zo rustige stadscentrum geschuifeld. Na wat wachten is mijn rugzakje eindelijk door de scanner van het museum gerold en er bleken geen verboden toestanden noch vloeistoffen in te zitten die de veiligheid van de andere bezoekers in gevaar kunnen brengen. Omdat ik weet dat ik een schilderijententoonstelling bezoek, heb ik de audioguide die mij gratis aangeboden wordt, beleefd maar resoluut geweigerd. As usual.

Ik mag dus naar binnen en kom aan in de eerste zaal. Een jawel, daar zijn ze, de cruisers. Met de audioguide tegen het oor gedrukt, staan ze samengetroept voor het absolute topwerk dat het museum te bieden heeft. In sourdine hoor ik de stemmetjes van hun apparaatjes in wel tien verschillende talen een wellicht zeer omstandige uitleg geven over het getoonde schilderij. Babel anno 2017. Ik wil vooral kijken en probeer dichterbij te komen. Na wat strategische omtrekbewegingen nader ik mijn doelwit en kom op de tweede rij terecht. En dan gebeurt het. Plots doet de hele eerste rij een onverwachte stap naar achteren. Een dame nagelt met één van haar stiletto’s mijn rechtervoet bijna aan de glanzende en kraakheldere parketvloer. Geschrokken trekt ze haar overigens welgevormd been gehuld in een nauwsluitende emmenthalerjeans terug en mompelt een verontschuldiging. In het Japans? In het Koreaans? De audioguide houdt ze krampachtig tegen haar rechteroor gedrukt, want haar gids heeft niets gemerkt… en maant haar aan nu naar de tweede zaal te gaan. Zo geraak ik uiteindelijk toch oog in oog met het kleinood dat ik, weliswaar met een pijnlijke dikke teen aan de rechtervoet, nu op mijn gemak kan bekijken. Om de drukte van mijn medebezoekers te vermijden heb ik daarna het museum in omgekeerde volgorde bezocht: van de bovenste verdieping terug naar de begane grond. Met voldoening stelde ik daarbij vast dat op de hoger gelegen verdiepingen de audioguides achteloos rond de meeste halzen bungelden en dat de bezoekers weer echt stonden te kijken. Het overkwam me onlangs in Málaga, de geboortestad van Picasso, in het aan hem gewijde museum.

28-10-2017 17:05

Hij leve hoog...

Onlangs ‘vierde’ ik mijn verjaardag. Nu ben ik niet onmiddellijk de man die je vlug met een feestneus op en een opgeheven pint in de hand enthousiast de polonaise zult zien dansen. Maar dat terzijde. Mijn hele leven lang heb ik al met het onprettige gevoel af te rekenen dat er die dag van echt vieren niet veel in huis kan komen. Mijn verjaardag luidt immers ook het begin van een nieuw schooljaar in: hiep, hiep, hoera. Lekker vieren van op de schoolbanken dus. Al mijn jonge jaren lang. Nadien was ik zo stom om een baan in het onderwijs te kiezen en mijn verjaardag betekende dus elk jaar opnieuw: personeelsvergaderingen, nieuwe klassen, lesopdrachten en voorbereidingen, u noemt het maar. Weinig mensen die echt uitbundig worden van een dergelijk verjaardagsfeestje. Nu na mijn opruststelling naar school gaan niet echt zo nodig meer moet, blijf ik toch zitten met de ongemakkelijke vraag: wat vieren we eigenlijk en waarom? En moet ik daar nu blij of net bedroefd om zijn? Die melancholie overviel me vorige week opnieuw.

Van het feit dat ik weer een jaartje voltooid had zonder al te veel fysische of psychische kleerscheuren werd ik niet echt vrolijk. Het overkwam me gewoon. Toch? Niet dat ik er niet dankbaar voor zou zijn dat het voorbije jaar prima verliep, maar als de zin van een verjaardag vieren erin ligt dat je weer eens een jaartje volgemaakt hebt, zouden we beter dagelijks een mondiaal verjaardagsfeest organiseren voor alle Damodars, Chaya’s en Hadeels die de Zuid-Soedanese hongersnood overleefden. Of voor alle Selda’s, Ayla’s en Mohamads die erin slaagden de hel van Aleppo of Mosul te ontvluchten. Maar ik? Ik heb er niet echt veel verdienste aan dat ik het voorbije jaar succesrijk ben doorgekomen. Ik leefde alleen maar, zonder een spoor van heroïek.

Ook betekent de leeftijd die ik nu bereikt heb nog helemaal niks, zeker niet in het licht van de eeuwigheid. Mijn moeder bereikte vorig jaar de gezegende leeftijd van negentig jaar en daar was ik oprecht blij mee. Negentig. Jemig! Dat lijkt me inderdaad een leeftijd om te vieren. En dat hebben we dus ook op de gepaste manier gedaan. Maar mijn leeftijd is – zeker in haar ogen – die van een snotneus. Nog bijna dertig jaar te gaan voor je ook zo’n vierbaar getal bereikt, jongetje.

Ook vroeg ik me af wie er überhaupt ooit op het idee gekomen is om verjaardagen te vieren. Even gegoogeld. Blijkt dat men vroeger dacht dat ‘boze geesten aangetrokken werden door jarige mensen. De aanwezigheid van vrienden en familie en hun cadeaus, goede wensen en gedachten zouden de jarige beschermen tegen onheil. In eerste instantie was het verjaardagvieren een voorrecht voor koningen en andere mensen van belang, later vierde men ook de verjaardagen van “gewone” mensen en kinderen.’ Nou, nou… Ik herinnerde me plots dat ik eens in een Ierse pub meemaakte hoe een jarige een pak slaag kreeg van zijn familieleden en vrienden. Hij kreeg evenveel klappen als hij jaren oud werd. Om de demonen te verjagen. Iemand vertelde me tijdens die overigens erg ludieke kloppartij dat zoiets ook in Rusland gedaan werd. Alleen, daar worden kinderen aan hun oren getrokken.

Laat ik dus iedereen maar geruststellen: van boze geesten had ik op mijn verjaardag vooralsnog geen weet. Ook de dagen er net voor en net na niet. Ik voelde me de voorbije dagen eerder een beetje zoals toen ik twaalf werd. Ik droomde er toen van dat de cijfertjes van die leeftijd zo snel mogelijk omgekeerd zouden worden. Nu droom ik daar opnieuw van: weer 21!

Inmiddels dank ik iedereen die het nodig vond me een kaartje (al dan niet per post), een e-mail of een smosje te sturen bij mijn verjaardag. Ik dank ook iedereen die dat niet nodig vond, want inderdaad, je verjaardag is een dag als een andere. Niks speciaals, toch? In vrijwel al jullie berichtjes las ik immers: ‘Maak er een mooie dag van’. En laat dat nu net zijn wat ik al mijn heel verblijf op deze aardbol probeer: van iedere dag een zo mooi mogelijke dag maken. Of me dat gelukt is, laat ik in het midden. Maar we gaan ermee door. We leven hoog. Inderdaad.

28-10-2017 17:04

La justice du bon Dieu

Vrienden van ons zijn net terug van een vakantierondrit door het zuiden van Spanje: Málaga, Córdoba, Priego, Granada en omstreken. Bruingeblakerd zijn ze, als hazelnoten, want ze hebben er temperaturen van rond de vijfenveertig graden moeten trotseren. In een klein huurautootje. Zonder airco? Vergeten te vragen. Maar: ‘Heet dat het er was!’… Ik voel me plots een beetje schuldig, omdat ik hen enkele maanden geleden met veel bravoure de streek als vakantiebestemming aangeraden heb. Ik ben immers een fan geworden van het warme zuiden, net zoals ik altijd al een fan ben geweest van de regenachtige en killige dagen on tour door Ierland. Het klimaat hoort bij het land. Daar kun je niks aan veranderen. Wel herinner ik me dat ik hen toch gewaarschuwd had dat juli en augustus alles verschroeiende maanden zijn in Zuid-Spanje. Het is niet zonder reden dat je in Andalusië in de namiddag op enkele stoere toeristen na niemand meer op straat aantreft… ‘En daar zaten we dan op dat leuke pleintje. Alleen maar met onze zonnecrème. Factor twintig, ocharme. Sonja zag al na twee uur helemaal rood…’ Het deed me denken aan een eigen reiservaring, jaren geleden…

‘C’est la justice du bon Dieu,’ besloot de apotheker in het bloed­hete Vallauris zijn uiteenzetting en wekte daarmee de wrevel op van mijn vrouw, die dergelijk voorbeeld van ironie in de gegeven situatie niet wist te waarderen. We verbleven immers al een vijftal dagen aan de Franse Rivièra en het was er ongenadig warm, tot veertig graden in de schaduw. Aan het Plage du Midi te Cannes was het slechts 's avonds rond zes uur ongevaarlijk zonnen. Dat hadden we de voorbije dag verzuimd. Met roodgeblakerde schou­ders vol zonne­blaas­jes had mijn vrouw zich uiteindelijk op de terugweg van een dagje trekken door het achter­land van Cannes laten overhalen om toch maar de hulp van de Franse medische nering in te roepen, al had ze de voorbije uren geen ogenblik willen toegeven dat de pijnlijke plekken het plezier van het contact met de Rivièra­na­tuur vergal­den. Na een ampele uitleg over de gevolgen van wat hij een coup du soleil avec allergie noemt, vermeldde de apotheker nog dat vooral vrouwen ten prooi vallen aan een dergelijke kwaal. Hij voegde er met pretoogjes aan toe dat dit dus de welverdiende straf was voor dames die met te weinig textiel aan zonnebaden aan de Zuid-Franse kusten en catalogeerde zich met die uitspraak als een oerconservatief in mijn vrouws opvattin­gen. Hij graaide onder de toonbank naar een pijnverzachtende wonder­spray, voegde er nog een doosje pilletjes aan toe en vroeg 48 Franse frank voor bewezen diensten. Enkele ogenblikken later stonden we weer op straat in Vallauris, het stadje waar Picasso in 1947 een keramiekatelier begon, wat dit plaatsje internationale bekendheid schonk. Het was zes uur 's avonds en nog vrij druk: bosjes toeristen liepen door de hoofd­straat, die aan weers­zijden enkel winkeltjes van goedkoop keramiek­werk en andere plaatselijke specialiteiten herbergde. Geen middel werd ongebruikt gelaten om de argeloze toerist met armenvol aardewerk terug huiswaarts te sturen. Het leek erop of elk winkeltje zijn best deed om nog meer en nog veelkleuriger potten op de stoep uit te stallen dan de buren... De inspiratie van Picasso leek hier ver weg. We slenterden terug richting parkeer­plaats net buiten het centrum en besloten terug te rijden naar Cannes, waar de tempera­tuur inmiddels wat draaglij­ker moest geworden zijn. Van Vallauris besloten we alleen de conservatieve apotheker te onthouden.

Zo moet het ook een beetje met Karel en Sonja gegaan zijn, bedenk ik. Neergesabeld door de koperen ploert in een omgeving die tot de mooiste op deze aardbol behoort. Ik vind het spijtig dat ze zich binnen enkele jaren wellicht enkel nog de hitte en de praktische ongemakken die dat met zich meebracht zullen herinneren. Eerder dan de grandeur van het Alhambra. Nog een geluk dat er zich geen bosbranden in Zuid-Spanje voordeden, dit jaar.

14-07-2017 11:07

Verschijning?

Wat doet een mens op de dag dat de weervoorspellers in dit land ons vertellen dat er enkele hitterecords gaan sneuvelen? En verklaren dat lichamelijke inspanningen bij zo’n weer best vermeden worden? Het is inderdaad bloedheet en ik lig in shorts – wat me echt heel zelden overkomt – wat te puffen in mijn luie leunstoel. Koel drankje binnen handbereik en ook een stapel post die ik de voorbije dagen aan me voorbij heb laten gaan. Hoofdzakelijk advertentiebladen zijn het. Ik blader er wat in rond en dan…

…word ik plots vijftig jaar teruggekatapulteerd in de tijd. Ik zit in de toen al aftandse Leuvense collegezaal in Mietrees en voor ons breekt professor Pauwels een lans voor helder en correct Nederlands taalgebruik. Zowel mondeling als schriftelijk. Dat taalgebruik is echt wel een breekpunt, betoogt hij. Dat weten we al wel. Een jaartje eerder zijn we al door de handen gegaan van zijn voorganger in de eerste kandidatuur. Die had ons bij het begin van het academisch jaar meteen de stuipen op het lijf gejaagd met de uitspraak dat een vervolg van onze studie wel heel problematisch zou zijn als hij tijdens het mondeling examen met enige zekerheid kon zeggen uit welke streektaalgebied we afkomstig waren. Dat hadden we overleefd, maar nu deed Pauwels er nog een schepje bovenop. Of we in een krant naar keuze (‘geen advertentiebladen!’) de eerste honderd fouten tegen correcte formulering (‘tachtig percent’) en spelling (‘niet meer dan twintig percent’) wilden opzoeken en corrigeren. We moesten er een speciaal schriftje voor aanleggen en dat zou hij met een stralende glimlach graag medio november in ontvangst nemen, samen met de krant in kwestie waarin de fouten uiteraard netjes in het rood onderstreept stonden. Een monnikenwerk leek het eerst, maar nadat enkele hogerejaars me hadden aangeraden voor Het Belang van Limburg te kiezen, bleek de klus in enkele dagen geklaard. Ik had aan vijf zes bladzijden genoeg om de honderd krakende taalsteentjes te vinden, ze te becommentariëren en alles netjes in mijn schriftje op te schrijven. Bij het mondeling examen dat uiteraard op dit werkstukje volgde, joeg Pauwels me echter de gordijnen in. ‘Mijnheer, u hebt vandaag enkele keren svarabhakti gepleegd, dat volstaat,’ zei hij mysterieus, gaf me minzaam een hand en gaf daarmee aan dat het examen afgelopen was. Ik herinner me hoe de grond langzaam onder mijn voeten wegzakte. Het leek alsof mijn examen uitgelopen was op een heuse harakiri en niets mijn jaar nog kon redden. Tot bleek dat de raadselachtige bemerking die hij maakte op mijn uitspraak sloeg en niets te maken had met mijn werkstukje, waarvoor ik overigens een mooi cijfer kreeg. Ik had blijkbaar – typisch Limburgs overigens – enkele keren woordjes als ‘film’, ‘werk’ en ‘help’ uitgesproken als ‘fillem’, ‘werrek’ en ‘hellep’  en ook voor dié slordigheden wilde hij me in de toekomst behoeden. Dat is gelukt. Tot vandaag heb ik – dankzij prof Pauwels?  - een verklikkerlichtje voor foute formuleringen en slordige uitspraak.

 Wel merk ik dat vandaag de soep behoorlijk minder heet gekookt wordt. Over een regionaal accentje of over een kreupele tussentaalformulering meer of minder wordt zelfs bij de VRT niet langer getreurd. Jan Van Looveren mag blijkbaar in zijn VRT-programma Op reis met Jan schaamteloos plat Aantwaarps spreken en aan actrice Ann Tuts vragen waarom ze zo bekakt spreekt (lees: in tussentaal met Westvlaamse inslag). Amper tien jaar geleden zou Jan voor een dergelijke vraag in een dergelijk taaltje voor eeuwig en drie dagen naar Timboektoe verbannen zijn, of me zen sjokkedaaize oept stroat gesmete, maar nu mag het.

Ook in kranten en tijdschriften tieren nog welig foute stijlbloempjes (‘Beledigende scheldwoorden voor Theresa May’, ‘Hoogbegaafde kinderen komen massaal uit de kas’…) en kromme formuleringen (‘Hij reed tegen een boom met vijf inzittenden’). Ze blijven me dus in het oog springen. Zo ook tijdens de voorlopig warmste dag van het jaar. Bij het colofon van het reclameblad dat ik, langzaam smeltend, aan het doorbladeren was, stond netjes in een kadertje: ‘Volgende verschijning: 4 augustus’. Ik besef dat Hasselt in augustus weer miraculeuze weken tegemoet gaat, maar een nieuwe verschijning? Daarvoor kom ik zelfs bij dit heet weer uit mijn luie stoel.

14-07-2017 11:05

Nico

Vandaag neem ik het op voor een collega. Nico Dijkshoorn heet hij. Hij woont in Leiden en je hoort hem regelmatig zijn column voorlezen op Radio Eén in het programma Nieuwe Feiten, ‘s middags zo rond kwart voor één. Met een donkere grafstem leest hij zijn Middagjournaal, uiterst monotoon, alsof hij op het punt staat zijn geliefde cavia te begraven. Buiten in de tuin. Onder de ligusterhaag. Die monotone voorleesstijl van Nico zorgt ervoor dat hij bij de luisteraars evenveel juichers heeft als mekkeraars. De enen vinden hem – quote – ‘een literaire verademing in een verschraald radiolandschap’. Unquote. De tegenstanders spreken van ‘een slaapverwekkende, inhoudsloze en pietluttige Hollandse bazelaar’. Beide kritieken heb ik niet zelf geformuleerd, zeker de laatste niet. Ik plukte ze gewoon als frisse madeliefjes op de Radio Eén webwei.

Ik geef het hier graag toe: ik ben een fan van Nico. Ik volg hem al maanden, zowel op de radio als bij de Volkskrant online. Ik bewonder zijn stijl, zijn verrassend, origineel taalgebruik, maar ook zijn onderkoelde humor en zijn satirische kijk op de eenvoudige dingen van elke dag. Gisteren nog hoorde ik hem zijn visie geven over de averij die onze premier opliep toen hij samen met prinses Astrid de start gaf van een loopwedstrijd in Brussel. Foto’s en filmpjes van dit non-event zijn op het wereldwijde web legio aanwezig. Als u ze gemist hebt, kijkt u daar dan maar eens. Nico’s commentaar op dit gebeuren was hilarisch, hoewel niet pijnloos. Vooral niet voor prinses Astrid die met een neprevolver een aanslag pleegde op de oortjes van Charles. Hij noemde haar ‘een onnozel koningswicht dat gewoon is in de paleistuinen met een kruisboog eenden uit de lucht te schieten, maar nu voor een keertje een grotemensenpistool mocht bedienen’. Met nefaste gevolgen dus voor de premier die naast haar stond en naar verluidt blijvende gehoorschade opliep. En met wellicht ook weer enkele geschokte reacties van koningsgezinde luisteraars op de website van Radio Eén in bewoordingen die ik hierboven al aanhaalde.

Eigenlijk was ik vandaag van plan het te hebben over Donald Trump. Maanden te laat, zegt u? Ik dacht het niet. Ik had immers geen zwaarwegend politiek commentaar op de Amerikaanse president in mijn hoofd. Wel wilde ik het hier even hebben over zijn handdruk. Wellicht heeft u het ook wel gezien. Ergens in februari bleef hij meer dan achttien seconden lang voor een bos ratelende camera’s de hand schudden van de Japanse premier Shinzo Abe. De langste handdruk ooit. Gênant was het. Alleen een partijtje armworstelen zou bij een staatsiebezoek nóg beschamender geweest zijn. Angela Merkel kreeg dan een week later weer helemaal geen hand. Wilde Donald aangeven dat hij écht niet met vrouwen in de clinch gaat? De nieuwbakken Franse president Macron voorkwam dan weer een paar weken geleden dat zijn arm uit de kom gerukt werd door zelf een schijnaanval in te zetten. Trumps handshakes dus. Ze hadden me aan het denken gezet over de achterliggende betekenissen van het handjes schudden in het algemeen en daarover had ik een mooi stukje in gedachten. Maar dat komt er dus niet, want…

Groot was vanmorgen mijn verbazing toen ik merkte dat Nico Dijkshoorn zich met net dezelfde vraag had beziggehouden in zijn column in de Volkskrant. Ik voelde me gevleid, want… zou er dan toch sprake zijn van zielsverwantschap? Hij maakt het me nu wel heel gemakkelijk, want als hommage aan Nico sluit ik dit stukje met plezier af met twee citaten uit zijn column. Eén. ‘Door Donald Trump ben ik gaan nadenken over mijn eigen handdruk. Als ik die zou moeten omschrijven: behoedzaam sluit ik mijn hand om een vis die nog kan leven. Zo zit dat met handen schudden. Je kunt geen kant meer op. De ander houdt je hand vast en begint over een cursus creatief schilderen in de Vogezen, en dat hij daar juist opeens heel abstract ging werken.’ En twee, een beetje verder: ‘Handen schudden ligt onder een vergrootglas. Door Donald Trump kom je niet meer weg met een hand die als natgeregend crêpepapier uit de ander zijn hand druppelt. Je bent, in dit tijdsgewricht, je handdruk.’ Mooier had ik het inderdaad niet kunnen verwoorden. Dank, Nico.

14-07-2017 11:03

Betutteling

Die avond in het leuke bistrootje in de grote stad. Aan het tafeltje naast ons. Een oude, blijkbaar welgestelde dame. Alleen. Ik vermoed dat ze minstens tachtig jaar oud is. Ze heeft het voorbije uurtje met de erg precieuze gebaartjes van toen haar gerechtje verorberd. Ze wacht nu al even op de kelner, een jongeman van rond de dertig. Ze kijkt wat onrustig om zich heen, schenkt ons terloops haar nog altijd innemende glimlach. De ober komt even later luidruchtig dichterbij om haar tafeltje af te ruimen. ‘Hebben we ons bordje helemaal leeggegeten? Mooi zo,’ zegt hij. ‘Wilt u nog iets gebruiken? Een koffietje misschien?’ De dame schudt het hoofd. Nee, dan kan ze die avond de slaap niet meer vinden. ‘Maar ik wil nog wel een glas wijn. Van die witte, zoals straks. Die is echt wel lekker,’ vindt ze. ‘Zou u dat nu wel doen?’ vraagt de ober. ‘U hebt al drie glazen op. En anders moet ik een nieuwe fles opendoen… En zoveel klanten verwachten we niet meer.’ De laatste zinnen heeft hij met enige nadruk, bijna let-ter-greep voor let-ter-greep uitgesproken. De bejaarde dame lijkt eerst enigszins uit haar lood geslagen, bestudeert dan van dichtbij met een vermoeid gebaar haar het te kleine horloge rond haar pols . ‘Het is nog maar halfnegen,’ zegt ze. En één glaasje wijn mag er nog wel bij. ‘U mag me desnoods de hele fles geven…’ De ober kijkt haar verbluft aan. ‘Zou ik toch niet beter een taxi bellen om u terug naar het rusthuis te brengen, mevrouwtje?’.

Ik behoor ondertussen zelf tot de generatie mensen die in een niet eens zo ver verleden heeft leren schrijven met een griffel op een lei. Later met een krassende kroontjespen in een schrift met stug, niet gerecycleerd papier. Nog later schreef ik met de oude Parkervulpen van mijn vader teksten op grijs kladpapier en tikte die later uit op een oude Olivetti. Die vind je nu alleen nog in een museum. Nu zit ik aan mijn computer en schrijf deze column op een hypergesofisticeerde tekstverwerker…  Voor elk stadium in mijn ontwikkeling had ik – vaak harde – leermeesters die ik voor immer in mijn hart draag. Zij maakten me immers tot wie ik ben… Eén van die vroegere leermeesters hield me ooit voor dat er in dit leven niks perfect is. ‘Behalve de natuur. De natuur is wél perfect’. Ook die levensles heb ik lange tijd geloofd en ter harte genomen. Alleen: het is dan toch wel een heel wrede grap van de natuur bejaarde mensen er langzaamaan te laten uitzien als kleuters. Die betutteld moeten worden.

Ik stel me dus dezelfde dame voor, de volgende ochtend aan het ontbijt. Twee sneetjes wit met kaas, zoals elke dag al de afgelopen tien jaar. En een kop slappe koffie. Ze draagt de bloemetjesjurk die de bejaardenverzorgster voor die dag heeft uitgekozen. Ook dat is een vast ochtendritueel: om zeven uur is ze er al iedere morgen. ‘Dag Irmaatje,’toetert ze dan. ‘ Hebben we goed geslapen? Dan gaan we ons nu even wassen in de badkamer.’ En terwijl ze de kleerkast openschuift: ‘Zullen we vandaag nog eens deze leuke bloemetjesjurk aandoen?’ Zonder enthousiasme eet ze haar boterhammetjes en drinkt ze haar koffie. Het is inmiddels halfnegen. Nog een half uurtje voor het konijnen breien begint. Een ideetje van die nieuwe bezigheidstherapeute. Leuk? Nou nee. Ze wenste wel dat haar kleinkinderen ook eens in de voormiddag op bezoek kwamen, maar dat kan natuurlijk niet. Die moeten altijd maar werken. En zij. Zij moet enkel maarbezig gehouden worden en dat is best afstompend. Ook in de namiddagen en avonden gaat dat zo: eerst de verplichte siësta, dan de bewegingstherapeute... ‘Gaan we de beentjes nog eens uitslaan? Wacht dan zet ik eerst even een leuk muziekje op.’ Steevast is dat: ‘Ik hou van dansen en muziek,’ juist ja. Eviva España. En na het avondeten is er enkel nog de televisie. Alleen gisteravond was het even anders. Uitgebroken. Haar huwelijksverjaardag gevierd in  Het Bistrootje met een lekker vispannetje. En vier glazen wijn! Er speelt een glimlach rond haar lippen. Had je die ober moeten zien! En Leo was de hele avond bij haar, dat weet ze zeker. Net als vroeger, toen hij nog leefde en ze op hun huwelijksverjaardag elk jaar een nieuw restaurantje uitkozen. En ’s avonds per taxi terugreden naar huis omdat ze een glaasje teveel ophadden.

07-04-2017 11:40

Sombrero

Het is heet in Mexico-City. Eenendertig graden. Binnen in de vertrekhal van de luchthaven Benito Juarez is het gelukkig koeler. Het is er wel druk en lawaaierig: een continu op- en aanlopen van toeristen in de felle kleuren die het hele land zo kenmerken. Drukke businesslui in maatpak ook met het obligate kleine trolleytje op weg naar weer een meeting in een andere stad. Families met jengelende kinderen en heel veel bagage.  Als Trump muren bouwt, vliegen zij erover. Klaar. Aan gate F07 die toegang geeft tot vlucht KL0687 naar Schiphol is het rustiger. Opvallend hoe er bij langere vliegreizen toch altijd een ingetogener stemming ontstaat als het uur van opstijgen nadert en de gates opengaan. De lange kronkelende slang passagiers, ieder met hun paspoort en instapkaart in de hand, heeft zich net gevormd en maakt zich klaar om naar de controledesk te schuifelen. Plots komt er een jongeman aangestoven: rood poloshirt met korte mouwen, afgewassen blue jeans, witte sportschoenen, kleine zwartlederen reistas achteloos over de schouder. En met een immense sombrero op het hoofd. Wit met aan de randen de felle rode, gele, groene en blauwe kleuren van de poncho die hij wellicht in zijn reistas heeft opgeborgen. Hij heeft zich duidelijk moeten haasten om zijn vlucht nog te halen, heeft de lange weg naar gate F07 lopend afgelegd en heeft daarbij net niet een groepje Amerikanen omvergelopen. ‘Bloody tourist!’, scholden ze, maar dat deerde hem niet.  In deze outfit wekt hij uiteraard ook enige opschudding bij de rij wachtenden, ofschoon iedereen die ooit zo’n sombrero heeft gezien, ook wel weet dat de enige manier om hem te transporteren erin bestaat hem op je hoofd zetten. Wellicht is dit kleinood een souvenir aan zijn bezoek aan Teotihuacán, de stad met de zonne- en maanpiramide van de Azteken. De jongeman ploft – nahijgend nog – zijn tas op de grond, schuift de sombrero wat meer naar achteren op zijn hoofd en begint een koortsachtige zoektocht naar zijn instapkaart en paspoort. Een Mexicaanse dame, honderd percent Latina, uitgedost in een bontgekleurde jurk, maar toch voorzien op slechter weer in de stad van haar eindbestemming gezien het dunne regenjasje dat achteloos over haar reistas ligt, kijkt hem geamuseerd aan. Hun blikken ontmoeten elkaar en de vrouw zegt: ‘Nice hat!’.  De jongeman antwoordt met zijn breedste glimlach: ‘Isn’t it?’ en een ogenblik later – enige zelfironie is hem duidelijk niet vreemd – ‘Soy un verdadero mariachi, ¿no piensa?’ en hij maakt daarbij enkele luchtgitaargebaren die onderstrepen wat hij bedoelt. Nu blijkt dat hij Spaans spreekt, ontwikkelt zich enkele minuten lang een mitrailleurgesprek in die taal, gekruid met enkele wederzijdse lachsalvo’s, waarvan de uitkomst uiteindelijk is dat hij te weten komt dat hij, omdat hij business vliegt, in de andere, veel kortere en vroeger boardende rij mag plaatsnemen. Waar hij door een deftig, ouder en wellicht Hollands echtpaar met enige meewarigheid wordt bekeken.

Het is koud in Amsterdam. Twaalf graden maar. In de aankomsthal van Schiphol is het gelukkig wat warmer. Het is er wel druk en lawaaierig, want de vlucht uit Mexico-City is een kwartiertje eerder geland. Een lange rij toeristen schuifelt naar de paspoortcontrole. Drukke businesslui ook in een wat verfomfaaid maatpak en met het obligate kleine trolleytje, op weg naar weer een nieuwe meeting. De jongeman neemt de sombrero van zijn hoofd als hij de beambte in het glazen hokje zijn paspoort ter controle afgeeft. De ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee bekijkt eerst zijn foto, monstert de jongeman van kop tot teen en zegt: ‘U bent Belg, komt uit Mexico en vliegt verder naar Brussel’. ‘Beter had u het niet kunnen samenvatten,’ antwoordt de jongeman met een brede glimlach. De ambtenaar doet vermoeid teken met zijn hand. ‘Next one, please’. Beiden zijn ze nog niet thuis.

Het is dit jaar vroeg lente in onze tuin. Zo’n twintig graden al. Op het terras hebben we net koffie gedronken: mijn vrouw, mijn jongste zoon en ikzelf. Mijn jongste zoon is de reisduif van onze familie. Voor zijn werk vliegt hij de hele wereld rond, maar breit telkens een toeristisch vervolgstukje aan zijn professionele bezigheden in het buitenland. Ooit werd hem inderdaad uitgelegd wat het betekent als je zegt dat we reizen om te leren. Met heel veel plezier, maar ook met veel melancholie om onze vervlogen dagen, maanden en jaren, hebben mijn vrouw en ikzelf net een uurtje geluisterd naar zijn belevenissen tijdens zijn meest recente businesstrip.

07-04-2017 11:38

Zuhal

Het was me het weekje weer… Een Amerikaanse president die zijn privéoorlogje uitvecht met het Amerikaanse journaille en die toch zegt de vrije meningsuiting in zijn land hoog in het vaandel te voeren. Verder: uitgerekend deze week trok de gevreesde Nederlandse populist Wilders zijn verkiezingscampagne op gang. In Spijkenisse of all places. Rond de tijd dat u dit leest zitten de meeste weldenkende Nederlanders trouwens bibberend of handenwringend op de bank te hopen dat hun eigenste mister Intolerance het toch maar liever niet haalt tijdens hun nationale verkiezingen. Bij ons was het ook smullen. Vooral tijdens de tv-journaals toen bleek dat enkele van onze toonaangevende politici zich in alle bochten moesten wringen om uitleg te verschaffen over torenhoge bijverdiensten die ze al dan niet maandelijks op hun bankrekening zien verschijnen. Het ging hun allemaal een beetje snel, zodat zelfs de meest onwaarschijnlijke smoezen al vlug goed genoeg bevonden werden om alle eurotekens die nog in hun oogballen naschitterden, weer een aanvaardbaar kleurtje te geven… Verder was er nog het Aalsters carnaval en inmiddels razen ook de wielerpelotons weer door de Vlaamse Ardennen. Neen, vervelen deden we ons niet. Toen ook nog bleek dat er vooral in Gent een Vlaamse graai, tevens oppositieleider, aan vervanging toe was, kwam er na een dolle stoelendans nog een verrassend presentje uit de bus. Zuhal.
Zuhal Demir. Een knappe verschijning van zesendertig die vanaf eind februari de functie van staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, Grootstedenbeleid en Wetenschapsbeleid op de tengere schouders gelegd kreeg. Ergens was ik onmiddellijk gecharmeerd door deze dame. Een aantal allochtone gemeenschappen in dit land toeteren al jaren dat onze maatschappij met de maand racistischer wordt. Dat inwijkelingen niet de nodige kansen krijgen om het in ons land echt te maken. Blijkt dat in het woekerende ‘wij-en-zij’-gevoel dat onze maatschappij inderdaad dagdagelijks bedreigt, zij er nu het levend voorbeeld van is dat iemand die de kansen die hem of haar geboden worden ook daadwerkelijk aangrijpt, daarvoor beloond kan worden. Toch?  Ook al jaren roept de politiek dat er in onze immer multicultureler wordende maatschappij net daarmee ‘iets moet gedaan worden’. Wel, het is nu zover: een Limburgse dame uit een mijnwerkersgezin schopt het tot staatssecretaris. Met een opdracht die haar op het lijf geschreven lijkt. Ik vind dat we daar  dus blij mee mogen zijn.
Bovendien bleef Zuhal Demir na haar aanstelling haar eigenste zelf. Ogenschijnlijk heeft ze lak aan het protocol dat haar nieuwe functie met zich meebrengt, begroet  ze haar nieuwe collega’s in de regering met de nodige flair en vrolijkheid en ook schrok ze er niet voor terug bij de eedaflegging bij de koning de rode mijnwerkerssjaal van haar vader rond de linkerpols te dragen. Een sterk statement, ongetwijfeld, ook voor alle allochtonen in ons land.
Ondanks het feit dat ze een pak kleurrijker en communicatiever oogt dan haar eerder bleke voorgangster, zal ze het de komende weken en maanden moeilijk krijgen. Demir schuwt immers de controverse niet. Binnen haar partij wordt zij wel eens – naar de betekenis van haar familienaam, zei ze trots – de iron lady genoemd. Iemand die onwrikbaar is en halsstarrig voor haar mening uitkomt. Soms met een brutaal mondje, inderdaad, ook al botst haar opinie wel eens met die van de goegemeente. Met bijvoorbeeld de erg persoonlijke opvattingen en harde uitspraken over werkloosheid, moslims en de Turkse president, onlangs nog. Ze zal er weer aan moeten wennen, wellicht, hoe het voelt af en toe ‘de deur in je gezicht te krijgen’.  Ogenschijnlijk lijkt ze daartegen gewapend. We kijken vanaf de zijlijn alvast belangstellend toe.

11-02-2017 11:40

Ceremoniemeester

Mijn kleinzoon zit in het eerste leerjaar. Hij leert er lezen en schrijven en dat loopt van een leien dakje. Onvoorstelbaar dat juffrouw Nancy er jaar na jaar in slaagt nog voor Kerstmis - op enkele maanden tijd dus - ukkies zover te krijgen dat ze zonder al te veel moeite het etiket op een pak melk, een zak brood en een fles yoghurt (een héél moeilijk woord!) kunnen uitspellen. Dat ze op die korte tijd hun eigen naam kunnen schrijven, plus woorden als poes, trui, bank, zeep, vuur en maan. En nog veel meer. Mijn kleinzoon had echter met gemengde gevoelens tegen zijn start in de ‘echte’ school zitten aanhikken. Vorig jaar, toen zijn moeke zich na een voorleessessie langs haar neus weg liet ontvallen dat het toch wel leuk zou zijn als hij – volgend jaar – zoals zijn zus ook zelf een boekje ging kunnen lezen, verklaarde hij nog stoer: ‘Maar moeke, boekjes lezen… dat is toch iets voor meisjes!’. Zelf zag hij zijn nog zo jonge leven op termijn eerder afspelen in de voetbalkringen waarin ook zijn idolen Eden Hazard, Thibaut Courtois en Kevin Debruyne actief zijn. Maar nu hij de eerste stapjes op het pad der geletterdheid heeft gezet, is hij mega-enthousiast en is geen enkele lettercombinatie die hij plots maar voortdurend in de wereld rondom hem herkent nog veilig voor zijn hoogstpersoonlijke interpretatie. Soms duurt het nog even voor zo’n woord ook een uitgesproken, fonetische variant krijgt, maar uiteindelijk lukt het hem telkens opnieuw. Fier dus.

Vorige week leverde zijn pas onder de knie gekregen vaardigheid hem bovendien een niet geringe winst aan prestige op. Zoals iedere kerstavond was het pakjesavond thuis. Wekenlang had hij al zijn ogen uitgekeken op de stapel cadeautjes die langzaam aangroeide onder de kerstboom en die in hun glitterverpakking lagen te wachten op een nieuwe eigenaar. En luidop had hij al gedroomd dat het grote pak in wit glanzend papier met de brede rode strik errond zijn kant zou opkomen. Mijn vrouw, die jaarlijks de verantwoordelijkheid op zich neemt dat de juiste pakjes ook bij de juiste personen terechtkomen, had een klein stickertje op ieder pakje geplakt met daarop de namen van de schenker en van de begunstigde, en toen hij dat op kerstavond in de gaten kreeg, was het hek van de dam… ‘Mag ik de pakjes uitdelen, moeke?’ vroeg hij. Natuurlijk mocht hij dat. Hij nam het eerste pakje vanonder de kerstboomlichtjes en verklaarde met vaste stem, een beetje zoals Mister Carson, de butler in Downtown Abbey: ‘Van… m-oe-k-e en v-aa-k-e, Moeke en Vake, voor… f-r-a-n-k, Frank’.  Het leverde hem zoveel bijval op rond de feesttafel, dat hij de niet geringe taak op zich nam ook alle andere pakjes bij de juiste gasten aan tafel te bezorgen. Het kostte hem soms wat moeite, maar het lukte wonderwel. En telkens wachtte hij tot de betrokken begunstigde het cadeautje had uitgepakt, becommentarieerd en de schenker bedankt, voor hij aan een nieuwe aankondiging begon. Naast hem stapelde de nu onbruikbaar geworden cadeauverpakking zich op. Mijn kleinzoon als ceremoniemeester, bedacht ik. Dat hadden we nog niet gehad. Toen het grote witte pak inderdaad voor hem bleek te zijn en een grote glanzende voetbal, mét logo van FC Barcelona, verborgen had gehouden, kon zijn avond niet meer stuk.

Toen even na twaalven alle gasten weer naar huis toe waren, restte ons nog de traditionele grote opruim. Dat doe je met plezier en veel dankbaarheid als alles weer goed verlopen is en iedereen in opperbeste stemming weer naar zijn eigen woonstee is getogen. Dus: alle gebruikte glazen nog even afwassen, de etensrestjes in de vuilnisbak, alle borden in de vaatwasser en ook die berg geschenkpapier maar even wegbrengen. Toen gebeurde het… Op de kast bleef nog één briefje achter. Met het potlood dat hij me eerder die avond was komen vragen en waarbij ik vermoed had dat het diende om een tekening te maken, had mijn kleinzoon er aan de voorkant op geschreven: ‘voor moeke en vake’.  Hoofdletters waren blijkbaar nog niet aan de orde van de dag geweest in het schooltje, bedacht ik even. Op de achterkant stond dit: ‘ik vint heel leuk en heelveel dangk met de kadootjes totsiens’. Daaronder zijn naam. ‘Laten we nu nog maar even gaan zitten en een laatste glaasje drinken,’ zei ik tegen mijn vrouw. In de kerstboom flikkerden de lichtjes. Merry Christmas, inderdaad.

11-02-2017 11:37

Zingen, zong, gezongen...

Jarenlang heb ik gedacht dat mijn opvoeding slechts één groot manco vertoonde: waarom hebben mijn ouders me niet verplicht een muziekinstrument te leren bespelen? Ik vroeg me dat wel eens af als ik – met de ogen dicht en innerlijk ook een tikkeltje jaloers – in mijn comfortabele zetel naar de muziek van Leonard Cohen, Eric Clapton en Beethoven zat te luisteren. Hoofdtelefoon op om toch maar geen enkele toon te missen. Van de sonore basgitaar van Adam Clayton van U2. Van de violen en cello’s van de Wiener Symphoniker. Van het virtuoze gitaarspel van Mark Knopfler en Carlos Santana. Als het op muziek aankomt, ben ik immers een kannibalistische omnivoor. Ik hou van álle muziek: van Ierse folk, van rock, van klassieke symfonieën, van strijkkwartetten en van hobo-ensembles… als het maar ‘mooi klinkt’. Met enige afgunst bedacht ik dus hoe plezierig het wel moet zijn als je samen met anderen de meest diverse klanken tot zulke mooie melodieën kunt laten samensmelten. Wat een voldoening moest daar niet uit voortvloeien? Spijtig dat ik zoiets nooit geleerd had. Toen ik deze bedenkingen een aantal jaren geleden eens opperde in aanwezigheid van een vriend die zich als musicus een weg door het leven baant, zei die: ‘Maar je hebt toch één van de leukste muziekinstrumenten die er bestaan?’ Toen hij mijn verbaasde blik zag, voegde hij er met een glimlach en pretlichtjes in de ogen aan toe: ‘Je stem! Ga toch zingen!’

Dat heb ik gedaan. Het toeval liet me terechtkomen in een koor dat verbonden is aan de basiliek in onze stad. Het bestond toen al bijna zeventig jaar en telde een twintigtal doorgewinterde mannenstemmen. Nooit kreeg ik in de andere verenigingen waarvan ik in de loop der jaren lid was (soms voor heel korte tijd) een warmer welkom, ook al werd ik als nieuwe en ongeschoolde bas tijdens de eerste repetitie duchtig aan de tand gevoeld. Ik had met de toenmalige dirigent afgesproken dat ik eerst drie repetities wilde meemaken vooraleer ik een definitieve beslissing zou nemen, maar na die eerste keer wist ik het eigenlijk al. Dit was het. Nadien versterkte dat wij-gevoel nog, kwam er de euforie – na de eerste (bijna) vlekkeloze uitvoering van ‘Sub tuum praesidium’ van Mozart – vergelijkbaar met het maken van een beslissend doelpunt in een cup final. Onze spits had gescoord, maar het doelpunt kwam er na een collectieve prestatie van de hele ploeg. Nog later was er ‘de angst van de doelman voor de strafschop’: de drukke nervositeit net voor je de scène opgaat voor een concert. Maar het werden onveranderlijk schitterende en niet te missen ervaringen. Na iedere repetitie ging ik blij naar huis. Toen er een aantal maanden geleden een voorlopig einde kwam aan de activiteiten van ons koor, stortte dan ook een deeltje van mijn muzikale droom in. Toch bleek al vlug dat ongeveer de helft van de koorleden weliswaar eerst afkickverschijnselen vertoonde, maar even later te kennen gaf over voldoende punch te beschikken om het koor – zij het met enigszins gewijzigde doelstellingen – een doorstart te bezorgen. We vonden met enige moeite een nieuwe, jonge en dynamische dirigent en begonnen enige maanden geleden aan een vernieuwd en vernieuwend repertoire. Sindsdien wordt er elke woensdagavond weer druk gerepeteerd, is er weer de obligate borrel tijdens de pauze en geven we ook nadien weer het beste van onszelf.

Volgens de European Choral Association zouden in Europa één miljoen koren actief zijn… en maar liefst zevenendertig miljoen zangers. Dat zou betekenen dat ieder Europees koor uit gemiddeld zevenendertig zangers bestaat. Dat is heel veel, want zelf behoor ik nu dus tot een koor – een koortje – van ‘slechts’ dertien stemmen, die wekelijks twee uur van hun vrije tijd investeren in het samen vormgeven van ‘onze’ muziek, want we zijn er ons opnieuw van bewust dat één kleine actie van een koor het beslissende duwtje kan zijn dat een groter raderwerk in gang zet. Sommige van de meest baanbrekende zangprojecten zijn immers gestart in de schoot van een klein koor met een groot idee. Daar zijn echter meer mensen voor nodig. Meer zangers. Dus: misschien herken je een stukje van jezelf in dit verhaal en zou ook jouw stem het verschil kunnen maken? Dan ben je bij ons koortje meer dan van harte welkom. Een muzikale vooropleiding is niet echt nodig. De echte bezieling voor muziek wel. Voor een keertje wil ik hier zelfs als contactpersoon optreden. Een simpel mailtje naar bob.joosten@skynet.be volstaat. Gewoon doen!

27-11-2016 17:34

Over de vogels in mijn tuin

In een vlaag van ornitofilie heb ik vorige week een voederhuisje voor vogels gekocht. Ornitofilie? Dat woord heb ik zelf verzonnen en – geef toe – het klinkt beter en vooral geleerder dan ‘liefde voor vogeltjes’ of ‘vogelinteresse’, wat het eigenlijk wel betekent. Mijn belangstelling voor de gevederde en gevleugelde vrienden in mijn tuin dateert van het laatst georganiseerde vogeltelweekend, een initiatief van Natuurpunt. Dat is al een hele tijd geleden: van 16 en 17 januari van dit jaar. Toen werd ineens de ontdekkingsreiziger in mij wakker. Het was nog nooit bij me opgekomen, maar samen met de organisatoren vroeg ik me af hoe het zat met de vogelpopulatie in mijn stadstuintje. Nu heb ik een heel atypische tuin met veel bestrating en weinig gras. Maar wel met vier grote woei-woeibomen helemaal achterin. Dit woord komt van mijn kleindochter die, toen ze veel kleiner was dan nu, vooral gefascineerd was door het spel van de wind in het gebladerte. In die bomen durft het vooral tijdens de zomermaanden wel eens te kwinkeleren. En ook was ik nieuwsgierig naar de bewoners van het struweel, de struiken die we in de loop der jaren zelf aangeplant hebben.

Eigenlijk verwachtte ik er niet veel van. Mijn tuintje wordt immers regelmatig bezocht door the good, the bad en the ugly, de drie katten van mijn buurvrouw, dus houdt het vogelvolkje zich gedeisd als zij lui maar elegant mijn tuin binnensluipen op zoek naar een plekje in de ochtendzon. In de hoge bomen huisden, voor zover ik wist, vooral de rambo’s van de vogelwereld: eksters, woudduiven en kraaien. Maar pimpelmezen, appelvinken, lijsters of boomklevers had ik nog niet te zien gekregen. Toch had ik die zondag in januari zoals Natuurpunt het vroeg een voederplaatsje geïmproviseerd met wat zaden, een overrijpe appel en een bakje water en gewapend met mijn verrekijker en de tellijst trok ik een halfuurtje de wacht op, en… na een kwartiertje kreeg ik plots een koolmees te zien. Onmiskenbaar een koolmees, met zijn citroengele buikveren en zijn zwart kopje. Mijn hart maakte een sprongetje. Even later verschenen ook nog een paar huismussen en een merelfamilie. En toen kwamen de rambo’s een eind maken aan de pret. Met veel vertoon van macht pikten drie eksters – letterlijk – alle overschotjes in en verdwenen met veel gedruis weer naar de kruin van ‘hun’ boom.

Vorige week realiseerde ik me dat het volgende vogeltelweekend er alweer in januari aankomt en dat de vogelpopulatie in mijn tuin wellicht voor het zover is nog enkele barre dagen te verwerken zal krijgen. ‘Waarom bouw je geen voederhuisje?’ opperde mijn kleindochter met een ondertoon van ‘zo moeilijk kan dat toch niet zijn’ in haar immer enthousiaste stem. Eerder al had ze me een zelfgeknutseld nestkasje voor een van de hoge woeibomen bezorgd, dus wat ornitofilie betreft kan ik bij haar wel terecht. In mijn geest werd de architect wakker: een driepoot, een centrale paal, een zadeldakje en drie haakjes voor mezenbollen en notennetjes, zoiets moest het worden. Dan zouden mijn gevleugelde vrienden alvast gewend zijn aan de nieuwe voederplaats als ik binnen twee maanden weer ging tellen, de verrekijker in de aanslag en de tropenhelm achteloos op het hoofd… Toen viel mijn blik op een aanbieding van Aldi: een kant-en-klaarpakket voor bouwers van  voederhuisjes zonder inspiratie. Tegen 19,90 euro. Daar kon ik elders het benodigde hout niet eens voor kopen. Ik kreeg een Ikea-achtig pakketje mee naar huis en ging aan de slag. De instructies waren, zoals dat moet, behoorlijk vaag en onvolledig, maar na afloop hield ik toch maar één plankje en drie zwarte houtvijzen over. Nu staat het nieuwe vogelrestaurant al enkele dagen in mijn stadstuin. Zwarte zonnebloempitten,  pindacake met insecten en gehakte zonnebloemkernen à volonté…  De diehards uit de woeibomen tonen hautain als ze zijn voorlopig geen interesse. Maar vanmorgen zat er een roodborstje aan de dis. Zo’n vogeltje had ik nog niet eerder opgemerkt in onze tuin. Hoewel, het kan ook een vink geweest zijn… Moet ik eens opzoeken. Blijkbaar begint het vogeltelweekend voor mij deze winter een paar weken vroeger dan gepland. En, oh ja… Noch mijn kleindochter, noch ikzelf maken bezwaar tegen het opnemen van de woorden ‘woeiboom’ en ‘ornitofilie’ in de volgende editie van de dikke Van Dale. Want zo spreken wij over vogels.

27-11-2016 17:33

Meid voor alle werk?

Het helpt soms eens een dagje het werk van een ander te doen. Pizza’s in de oven schuiven in plaats van in een muffig kantoortje facturen uit te schrijven. In een koor zingen in plaats van een boek te lezen. Of gewoon een dagje de tuin van je bejaarde buurman opruimen in plaats van in de garage van je baas acht uur aan auto’s te sleutelen. Je krijgt er meer respect door, respect voor een aantal klussen die je voordien als vanzelfsprekend beschouwde. De slager verkoopt preparé en de bakker bakt brood, toch? Maar wie weet nog wat het écht betekent een bakkerswinkel draaiende te houden en ook de laatste klant van de dag nog even tevreden met een ‘volkoren gesneden’ naar huis te sturen? Alleen de bakker zelf. Ieder beroep heeft zo zijn eigen lasten en lusten en vaak vergeten we in alle vanzelfsprekendheid hoe moe je kunt worden van (echt) werken.

Het overkwam enkele dagen geleden ook Hilde Crevits, beroepshalve minister van onderwijs, maar toen voor een dag juf van de kleuterklas. Voor de media was deze carrièreswitch belangrijk genoeg om er ons uitvoerig van te berichten. En het was verhelderend, dat zeker. Want in plaats van zich te bezinnen over de eindtermen TSO en met de vakbonden te onderhandelen over de looptijd van een lerarencarrière voor er met pensioen gegaan mag worden, kwam blonde Hilde met de immer innemende glimlach terecht in het tweeëndertig ukkies tellende kleuterklasje van juffrouw Anne-Mie in Zoutleeuw. En meteen ook tussen de natte luiers, het grote, schreiende verdriet van de gemiste mama en de boterhammetjes die thuis toch altijd net wat lekkerder smaken dan op school. De minister draaide enthousiast een dagje mee, maar haalde zichtbaar opgelucht adem toen de schoolbel eindelijk ging. Bleek dat het merendeel van de die dag bestede klastijd geïnvesteerd was in de verzorging van kleuters die nog niet zindelijk waren. Dat gaf te denken, vond de minister, want… is zindelijkheidstraining niet de verantwoordelijkheid van de ouders? En: hoe moet het als de zorg-, slaap- en eetmomenten tijdens een kleuterse schooldag meer tijd beginnen te kosten dan de leermomenten? Zoals de minister allicht wel had verwacht, kostten deze bedenkingen haar nadien een storm van protest vanwege de ouders. En al had ze wellicht niet helemaal ongelijk, toch bleek daaruit vooral glashelder dat alledaagse onderwijssituaties vaak nog niet aangepast zijn aan de realiteit van de tweeverdienersmaatschappij.

Uiteindelijk is deze constatering ook niet helemaal nieuw. Ze was en is ook voelbaar in andere geledingen van ons onderwijssysteem. Want werden scholen in een niet al te ver verleden ook al niet geconfronteerd met het aanleren van elementaire dingen als gezonde voeding, respectvol gedrag naar anderen, verantwoord optreden in het verkeer, verzorgd spreken en denken? Zelfs het behalen van een rijbewijs werd een tijd geleden al beschouwd als een (extra) taak voor onze middelbare scholen. Iedere leerkracht, van laag tot hoog, kan dit lijstje, denk ik, zonder moeite met nog een aantal nieuwe voorbeelden aanvullen.

Het lijkt er dus inderdaad op dat ons onderwijssysteem de meid geworden is, zo niet voor alle, dan toch voor héél veel werk. En daar is niets mis mee, op voorwaarde dat alle betrokken partijen – ook de minister, ook de ouders, ook de leerkrachten – elkaar met het nodige begrip en vooral met de noodzakelijke flexibiliteit benaderen. Dan komen er geen verbolgen reacties meer na een optreden van de minister als assistent juf in de kleuterklas. Dan groeit er meer respect voor de zorg en het werk dat juf Anne-Mie dagelijks ten tonele moet voeren. En dan zorgt de minister ook wel voor zo klein mogelijke klasjes, als dat kan… Pas dan worden al onze schoolkinderen er beter van… en dat is toch de eerste bedoeling van alle onderwijs.

27-11-2016 17:31

Spanglish?

Dat ik er in den vreemde durf uitzien als een achttienkaraatstoerist moge duidelijk zijn. Als ik Spanje kom, mis ik alvast het zongetaande velletje dat de meeste inwoners van het land kenmerkt en als ik in Engeland rondstruin, mis ik bijvoorbeeld de levensnoodzakelijke linksrechtscoördinatie die de eilanders wel kenmerkt (‘als je een straat oversteekt, eerst rechts kijken… Ze rijden hier links!’). Anderzijds doe ik er alles aan niet onmiddellijk als toerist door de mand te vallen. In shorts en blootsvoets in de sandalen is dus niks voor mij. Duitsers en Nederlanders hebben daar blijkbaar minder moeite mee, zelfs als ze op een zuiders terras luidkeels om een Heineken of Beck’s verzoeken… Vroeger, tijdens vakanties met de kinderen in het zuiden, maakten we er wel eens een spelletje van rondlopende blootvoeters in verschillende soorten toeristenklassen onder te brengen: de doosjesmens, die er dus met zijn caravan op uitgetrokken is, vrijwel altijd Hoognederlandssprekend blijkt te zijn en op het einde van de dag met een paar plastic zakjes vol levensmiddelen aan de hand op weg is naar het slakkenhuisje. Of het inmiddels wat op de terugweg zijnde videobeest, ook blootsvoets, op sandalen, in een controversieel T-shirt, een zonnehoedje op de kruin, maar ditmaal met de videocamera losjes aan de pols, zodat geen enkel detail later voor de thuisblijvers verloren hoeft te gaan. Meestal Duitssprekend, jawel. Mij is dat alles van nature vreemd. Men hoeft van mij niet per se op het eerste gezicht te weten dat ik nieuw ben in de stad en het hoeft er niet vanaf te druipen dat ik de bedrijvigheid van de locals door de ogen van een toerist bekijk. Nochtans lukt het me de laatste tijd minder en minder me gecamoufleerd te gedragen. Ergens hebben de autochtonen een nieuw zintuig ontwikkeld een loslopende toerist onmiddellijk als dusdanig te spotten.

Zo ook onlangs tijdens een vakantie in Spanje. De uitbaters van de paardenkoetsbedrijven en de verhuurders van ezelskarretjes weten je in de langsschuifelende mensenmassa feilloos te vinden en doen je al van op tien meter afstand een beetje smekend teken dat hun folkloristisch voertuig je bij het verder bezoek aan hun stad ter beschikking staat. Niet dat me het feit op zich zo erg stoort. Wat ik wel spijtig vind, is dat ze je steevast in het Engels aanspreken… dat laatste is nieuw. Vroeger stond Spanje erom bekend dat andere talen dan die van Cervantes er slechts lepeltjesgewijs gesproken werden en dat je dus best een mondje Spaans moest kennen om het land te bereizen. Ik vond ook het enthousiasme waarmee ze op dat mondje Spaans, dat ik me inmiddels eigen had gemaakt, reageerden meer dan charmant. Maar de voorbije jaren is er dus een en ander veranderd. Je strijkt neer op een terrasje en je wordt - één - prompt als toerist herkend en dus - twee - in het Engels aangesproken. Als je nog meer pech hebt, blijkt dat er enkel een Nederlands bier met wereldfaam wordt geschonken, ondanks het feit dat er ook in Spanje voortreffelijk bier wordt gebrouwen… Nu begrijp ik als geen ander dat toerisme vooral ook commercie is. En dat er op het einde van de dag geld in het laatje hoort van de plaatselijke horeca, maar ik vind het spijtig dat er zoveel wordt opgegeven voor zo weinig. De authenticiteit van een volk ligt nog altijd in zijn taal en daar hoef je in een oer-Spaanse stad als Valencia niet op in te leveren. Toch?

De Spanjaarden hebben dus het toeristen-Engels ontdekt. Het niveau van de taal van Shakespeare dat er gesproken wordt is echter al behoorlijk kromgegroeid. Spaans en Engels zijn immers twee totaal verschillende talen wat accentuering betreft en dat zorgt dus voor soms onbegrijpelijke communicatie, hoe goed bedoeld ook. Een taxichauffeur legt me - in het Spaans - uit hoe dat komt. Vooral jongeren willen - begrijpelijk - meer en beter Engels leren, maar op de middelbare scholen worden zij opgeleid door profesores die die taal zelf op eigen houtje hebben moeten leren. In het Spaanse onderwijssysteem lopen er weinig of geen native speakers van het Engels rond of leerkrachten die hun opleiding genoten in Engeland. Vandaar.

Persoonlijk vind ik het altijd een beetje denigrerend bij zoveel goede wil op terrassen en in restaurants te moeten vragen aan een ober of hij toch maar zijn Spaans wil gebruiken… Un poco más despacio, maar toch. Misschien zouden jonge Spanjaarden wat meer taalfierheid mogen tonen en toeristen gewoonweg in het Spaans aanspreken. Als zij er dan ook nog in zouden slagen probleemsituaties in hun communicatie met enkele woorden Engels op te lossen, zou dat fantastisch zijn. Niet téveel offeren dus op het altaar van de onvermijdelijke lingua franca van het toerisme, die in de praktijk, ook in andere landen, slechts steenkolenengels blijkt te zijn. ¿Por favor?

18-09-2016 12:26

Vijf fladderende vlinders...

In den beginne was er… het ijsje. Onschuldig en verfrissend. Twee bollen vanille en eentje mokka alsjeblieft. Mooi naast elkaar tussen twee ‘galetjes’. Likken maar, heerlijk, bij die tropische temperaturen van eind augustus. Tot het tijd werd de druipende ijsmassa een beetje onder controle te krijgen door een beet te wagen in het immer knisperende koekje en één van mijn snijtanden het met een zacht krakend geluidje begaf. Ik leek even wel een zevenjarige die net zijn eerste melktandje wisselt. Waar bleef ze nu, de tandenfee? Gelukkig bleef alles nog min of meer op zijn plaats zitten, gevolg van het feit dat ik jaren geleden net die tand al eens door een kroon had moeten laten vervangen. Maar het geheel wankelde nu heel angstaanjagend, als een toren die op instorten stond.

Vervolgens was er de tandarts, een dag later. Hij had zomerdienst, want wie werkt er nu in de namiddag bij deze temperaturen? Voor dag en dauw op dus. Het beloofde weer zo’n warme augustusdag te worden. ‘Hier even met je vinger drukken, dan maken we een fotootje’, zei hij. Het verdict viel net anderhalve minuut later: ‘de wortel is gebroken, moet getrokken worden en dan zetten we als de wonde een beetje geheeld is een brugje’. Klaar en duidelijk. Maar zo’n tandextractie is blijkbaar specialistenwerk. Dat vergt een orthodontist en, zoals ik gevreesd had, bleken alle hokjes in de kalender van die man volgeboekt… ‘tot begin september, meneer’. Of er niet af en toe een afspraak gecancelled werd? Of ik dat vrijgekomen tijdslotje dan mocht invullen? Dat mocht. Ze zouden me bellen. En dat deden ze. Drie uur later al. Ik was van harte welkom. Met lichtjes bevende knieën ging ik op consult.

Toen kwam het betere snij- en verstelwerk. Na de spreekwoordelijke twee ‘kleine prikjes’ uiteraard. De tandwortel werd vakkundig verwijderd, de wonde ontsmet en gedicht, de vrijgekomen ruimte opgevuld met… Ja, waarmee? Maar een kwartiertje later was de klus geklaard en mocht ik met mijn nog totaal ongevoelige bovenlip en neuspunt terug naar de thuisbasis… Waar ik de schade inspecteerde. En schrok. De man in de spiegel grijnsde me kwaadaardig aan. Een beetje zoals de Guy Verhofstadt op de Humocover jaren geleden nadat ik in zijn gebit een tand voor de grap met een zwarte viltstift had bewerkt. De lach bevroor me op het gelaat. De goden wreken zich! Altijd!

En nu is er dus… het zwarte gat. Pal van voor in mijn mond. Als ik de vrijgekomen ruimte met mijn tong aftast, lijkt het dat er daar een heuse tunnel is ontstaan. Een krater. Een spelonk. Natuurlijk heeft ieder nadeel zijn voordeel: ik kan nu zonder probleem het rietje van mijn gin-tonic letterlijk dóór mijn tanden steken en alternatief uit een colaflesje drinken is ook al geen probleem. Je giet het letterlijk door het nieuwe kanaal naar binnen. Toegegeven, het zijn maar armtierige circusnummers die alleen mijn kleinkinderen kortstondig kunnen amuseren. Voor het overige is de nieuwe situatie vooral irriterend. Naast de zeurderige pijn (de wonde herstelt zich voelbaar), bemoeilijkt de nieuwe situatie immers vooral mijn spreken. Vijf fladderende vlinders vliegen vrolijk voorbij. Dat zinnetje komt er niet meer ongeschonden uit. Samen ’s ochtends sinaasappelsap slurpen? Evenmin. Blijkbaar hebben al mijn fricatieven last van de collateral damage die mijn gebit heeft opgelopen. Ook ‘droog’ spreken lijkt een hele opgave geworden. En soms voel ik merkbaar een zacht briesje als ik mijn mond opendoe. Misschien zou alleen mijn immer vrolijke lerares Spaans tevreden zijn met de nieuwe situatie: ‘Alle te lispelen s’en perfect! Muy bien!

Wat er nog gaat komen? Ik hoop maar dat mijn tandarts (mijn vriénd, echt, al zag ik dat niet altijd zo) er binnen enkele dagen in slaagt een brug te slaan over de Gorges du Verdon in mijn mond. Zodat de vijf fladderende vlinders weer onbekommerd kunnen rondfladderen en ook het sinaassapslurpen ’s morgens geen probleem meer is… En, misschien nog beter, dat ik dit hele verhaal niet meer tot in den treure hoef te vertellen als iemand me weer eens monsterend aankijkt en vraagt: ‘Wat nu, jong? Slaag gehad?’

24-08-2016 14:48

Sire

Het was zwoelzwaar weer op uw – en onze, want nationale – feestdag vorige donderdag. Echt klammigjes. Bij de minste inspanning brak het zweet me uit. Ik weet niet hoe dat bij u ten paleize gaat op zulke dagen, maar bij ons gaan dan de gordijnen dicht. We sluiten de zon doelbewust buiten. Ik trek dan mijn enige stel shorts aan en kieper de ochtendsokken in de wasmand. Mijn vrouw tooit zich in  haar meest zomerse jurkje. En tussen twaalf en vijf zetten wij dan geen poot buiten. Pas wanneer de koperen ploert langzaam weer westwaarts wegzakt, wagen we ons weer in open lucht. Meestal krijg ik dan medelijden met de gestoofde hortensia’s in de tuin, de gekookte buxushaagjes en mijn collectietje geroerbakte bonsais. Dus volgt een uurtje waterpret, tot meerdere verkwikking en verfrissing van al onze plantaardige vriendjes in de tuin.

De vijf zwoelste uren van de dag breng ik door met een goed boek, enkele flesjes mineraalwater en wat rustige muziek op de achtergrond. Als het geen heel spannend boek is, durf ik op zulke momenten ook wel eens wegdommelen… Omdat het donderdag uw feestdag was, deed ik die namiddag echter iets extra’s. Ik schakelde Canvas in om toch een glimp van uwe majesteiten op te vangen bij de jaarlijkse feestelijkheden in de hoofdstad. Vroeger kwamen we op 21 juli zelf naar Brussel, waar altijd wel iets leuks te beleven viel bij het tentoongestelde zware materieel van ’s lands krijgsmacht en politie. Steevast pikten we ook een glaasje bubbels mee en knabbelden we een Jules De Strooperkoekje weg bij het bezoek aan de uitgebreide standjes van uw hofleveranciers. En dan was er – als we er nog konden bij geraken – het militair defilé. Ik moet u eerlijk bekennen, Sire, dat ik niet zo’n fan ben van jongelui in camouflagekleuren boven op een zwaar stuk oorlogsgeschut en evenmin van overscherende straaljagers, zelfs als die voor de gelegenheid zwarte, gele en rode rook spuien boven het Paleizenplein. Maar ik begrijp heel goed dat u zich, als luitenant-generaal en opperbevelhebber van onze strijdkrachten, niet kan onttrekken aan deze jaarlijkse namiddag vol militair spierballenvertoon. Dit jaar kreeg ik er via de televisie een prachtig overzicht van. En ik moet zeggen, ik had erg met u te doen, Sire. U weet inmiddels in welke vestimentaire uitrusting wij voor het scherm lagen te relaxen, maar u en uw hele familie moesten het militaire eerbetoon en plein soleil ondergaan, weliswaar onder de beschutting van een feestelijk rode zonnetent. U droeg uw militaire uniform. Mét kepi. Met netjes dichtgeknoopt hemd. Met alle eretekens en het protocolaire zwaard puik op hun plaats. Koningin Mathilde en de twee prinsesjes Elisabeth en Eléonore hadden een beetje meer geluk dan u. In hun feestelijke zomerjurken vol lichtroze en bleekblauwe kleuraccenten zal hen meer koelte te beurt gevallen zijn. De prinsjes Gabriël en Emmanuel zaten dan weer – zoals u – strak in het pak. Ik denk dus dat u tijdens het voorbijschuifelen van uw troepen wel visioenen zult gehad hebben van een fris biertje of een zomers ijsje op een of ander Brussels terras en dat met al uw dierbaren. Net zoals ongetwijfeld een hele horde landgenoten die voor de nationale feestdag in de stad was het wel zal gedaan hebben. Maar de plicht riep en de zwoelte was ongenadig.

Ook om een andere reden had ik erg met u te doen, Sire. Jullie waren zo alléén op ons nationale feest. Toch? Enkel uw broer prins Laurent was op de uitnodiging ingegaan het defilé bij te wonen. Uw protocolmeester had voor hem een mooie stoel klaargezet links van u op de koninklijke tribune. Maar daar zat ook hij, eveneens in militair uniform, maar mét zonnebril, helemaal alleen. Onverstoorbaar. Ook zichtbaar ongemakkelijk toekijkend. Waar waren uw vader en moeder? Waar was uw zus? Uw schoonbroer? Uw schoonzus? Hun kinderen? Een beetje droef vermoed ik, Sire, dat het binnen uw familie niet altijd koek en ei is de laatste maanden. Niet teveel van wakker liggen, zou ik zeggen. Dat gebeurt in de beste families… Maar u kunt er wel iets aan doen. Een spetterend familiefeest organiseren bijvoorbeeld,  ter gelegenheid van de vijftiende verjaardag van kroonprinses Elisabeth op 25 oktober. Ook al zullen we dan op Canvas wellicht geen livebeelden te zien krijgen van een familie die uitgelaten de polonaise danst, toch hoop ik dat u dan de hele familie weer verzameld aan de feestdis krijgt.

23-07-2016 15:21

Staking

Vandaag zou ik willen schreeuwen. Roepen. Brullen. Tieren. Want: verontwaardiging troef. En daarbovenop ook nog een beetje shock. Eergisteren was ik er via mijn persoonlijk venster op de wereld bijna live getuige van hoe bij een betoging tegen het beleid van de regering in Brussel (waar anders?) een politiecommissaris door een demonstrant met een welgemikte klap met een steen werd geliquideerd. Zum kotzen. Het was een vreedzame betoging geweest, vertelde de journalist die de gebeurtenissen van de dag op een rijtje had gezet, maar op het einde liep het ‘een beetje’ mis… Waterkanon. Chargerende ordediensten. Met het gekende gevolg. Je zag de commissaris aan het hoofd van zijn troepen (hoelang is het geleden dat we dat nog zagen?) een groepje betogers, dat net een aanvang had gemaakt met het vakkundig vernielen van enig publiek bezit, tot betere gevoelens aanzetten. Ik weet al niet meer wat hun doelwit was, een bushokje? En toen was er plots die sluipmoordenaar met het rode hesje, die zich tussen de politiemensen begaf en doodgemoedereerd (het woord is bewust gekozen, klemtoon op het eerste deel ervan) de enige politieman zónder bescherming (géén helm, géén schild, géén combat dress, enkel met de wapenstok in de hand) in de rug aanviel en hem die net niet fatale klap toediende. Zo bleek later. Gelukkig. Wat die man in het vakbondshesje bezielde? Ik weet het niet. En vooral: ik begrijp het niet. Wat ik wél begrijp is dat mensen die zich benadeeld voelen soms hun protest op straat willen uiten. Publiek je ongenoegen uiten en betogen is nog altijd een democratisch recht. Weliswaar een recht dat met omzichtigheid gehanteerd dient te worden, maar écht wel een recht. Alleen als dat recht het laagste in de mens naar boven haalt, heb ik daar plots geen begrip meer voor. Voor de duidelijkheid: de momenteel zo escalerende onvrede begon zowat een maand geleden in onze gevangenissen. Cipiers die het werk neerlegden, omdat ze zich onderbemand voelden. En daardoor ook onveilig. En dus ook onderbetaald. En dus ook…

Inmiddels is één van de meest kwetsbare groepen in onze samenleving al meer dan vijf weken lang de dupe van deze, met permissie, wel heel erg over de schreef groeiende situatie: schrijnende beelden van gevangenen die door getraliede vensters hun wanhoop uitschreeuwen naar een kluitje journalisten dat de overkokende situatie bij de gevangenis van dichtbij volgt. Al twee weken niet meer gedoucht. Geen bezoek meer. Geen wandelingen (een geïnterviewde cipier had het over het ‘luchten van de gevangenen’). Onregelmatige maaltijden. Geen contact met de buitenwereld. Mensonterende sanitaire omstandigheden. Je noemt het maar. Terwijl… de penitentiair beambten in dit land tot de best betaalde ambtenarengroep behoren. Terwijl… er in dit land één cipier tewerkgesteld wordt per 1,63 gedetineerden, amper meer dus dan vijf jaar geleden toen er één cipier was per 1,59 gedetineerden. Met het tienvoudige van die cijfers zouden mensen in de onderwijssector van blijdschap een dubbele salto achterwaarts maken. Met dubbele schroef… Ondanks alle verhalen over verouderde gevangenisinstallaties, die je met een staking niet echt kunt oplossen, heeft het er dus ook de schijn van dat de cipiers – die eerder al in het voorbijgaan ook de ambtswoning van ‘hun’ minister aan diggelen sloegen – klagen met gezonde benen. En dat – hield mijn wijze vader me destijds voor – moet je niet doen. Leidt alleen tot meer ongenoegen en verzuring.

In de posttraumatische periode van de terreuraanslagen in Brussel, in een crisistijd ook dat iedereen zo ondertussen zou moeten beseffen dat wij allemaal, ook jij en ik, wat zullen moeten inleveren van onze levensstatus om die voor onze kinderen en kleinkinderen te bewaren, in een tijd dat zowat alles – energievoorzieningen, migratiepolitiek, financiële zekerheid,… – met regelmaat onder vuur komt te liggen, zijn de wekenlang aanslepende staking van de cipiers in dit land, de steeds falende onderhandelingen daarbij en de starre reacties van de vakbonden daarop wel erg slechte signalen.

23-07-2016 15:18

Idyllisch

Sinds een paar jaar al heb ik me aan de boerenstiel gewaagd. Samen met mijn kleindochter, die geïnteresseerd mijn voorbeeld volgde en momenteel de trotse eigenares is van boerderij Dennenhof. Zelf heb ik mijn erf toentertijd ’t Eglantierken genoemd, een stille verwijzing naar het mooie middeleeuwse verhaal van Sanderijn die haar minnaar onder de wilde rozenstruik met die naam wilde ontmoeten, maar daar snel schromelijk veel spijt van kreeg. Onze boerensteden liggen aan weerszijden van een lieflijke rivier, waar bijna dagelijks een boot aanlegt die onze producten komt opkopen: boter, wortelen, graan, maïs… u noemt het maar. Zo verdienen we dus ook nog wat aan onze bezigheden. Ook de buren komen op bezoek, hongerig naar natuurverse aardappelen en tomaten, geurige lavendel en in de Halloweentijd zelfs rijpe, oranjerode pompoenen.

Het begon allemaal met het woonklaar maken van de boerderijgebouwen zelf. Dat kostte nogal wat moeite en geld, want wat we geërfd hadden, lag er redelijk uitgeleefd en bouwvallig bij. Maar een paar maanden later werd de woonst bewoonbaar en konden we beginnen met het ploegen van de velden, met eggen en zaaien. Bescheiden eerst: enkel graangewassen - zoals tarwe en maïs - en verder al die gewassen die we konden gebruiken voor het voederen van de koeien, schapen, varkens, geiten en konijnen, want die wilden we natuurlijk ook. In een schuur vonden we een oldtimervrachtwagen, die na een opknapbeurt best nog dienst kon doen om het overschot van de vruchten des lands naar de markt of naar enkele geprivilegieerde klanten te brengen… En het had succes. Ons domein groeit en breidt zich nog voortdurend uit. We bouwden al een silo en een voorraadschuur, een antieke broodoven waarin we ook taarten en pizza’s kunnen bakken voor het jaarlijks oogstfeest, onze eigen melkerij… Ondertussen hebben we ook een boomgaard vol appelbomen aangelegd en hebben we bramen en frambozen aangeplant en dus maken we zelf ons vruchtensap en confituurtjes. Lekker voor op de ontbijtboterham. Binnenkort kopen we ook een stel paarden… Pure natuur troef dus op ’t Eglantierken en Dennenhof.

Bovendien onderhouden we al een tijdje opperbeste betrekkingen met een aantal boeren uit de buurt, op wie we wel eens een beroep doen en zij op ons. Straks kreeg ik nog een telefoontje van de baas van Het hof van Sylleke: of ik hem niet wat plantgoed kon cadeau doen voor zijn moestuin. Maarre… ook een boer uit Sri Lanka wilde weten of ik niet geïnteresseerd was in een paar kisten rijst die hij op overschot in zijn schuur had staan en via Italiaanse vrienden voeren we olijven en citroenen in… Onze communicatie verloopt niet alleen smooth and friendly, maar bovendien snel en efficiënt via het wereldwijde web, dat ons allen verbindt.

Of we ondertussen dagelijks blaren en eelt in de handen hebben en last van eksterogen op onze voeten? Of we dagelijks de mest van onze laarzen moeten spuiten? Helemaal niet. Want laten we het maar snel toegeven: onze boerderijen bestaan spijtig genoeg enkel in de virtuele wereld van de cloud. In de wolk dus, op internet. Ruim anderhalf jaar al spelen mijn kleindochter en ikzelf bijna dagelijks HayDay, een nooit eindigend en wereldwijd online computerspel vol verrassingen. Een spel dat niet gebaseerd is op enige vorm van agressieve competitie in een onherkenbare cyberwereld, maar dat nog volop gebruik maakt van (in onze wereld langzaamaan vergeten) ‘oude’ waarden en wijsheden… Dat melk van de koe komt en spek van het varken, bijvoorbeeld. Maar vooral ook dat je moet sparen voor je iets kunt kopen en dat je gewonnen geld op een zinnige manier moet investeren. Of: dat wie zijn werk goed organiseert daar later ook de vruchten van plukt. Dat arbeid loont en dat je niet alles alleen aankunt. En vooral: dat wie een ander helpt, ook kan rekenen op steun wanneer hij het zelf wel eens nodig heeft. En dat alles in de idyllische sfeer van het platteland, met wisselende seizoenen, aan een murmelende rivier… Een verademing in deze hectische en soms wrede tijden. Jawel, er bestaan ook educatief verantwoorde computerspelletjes.

23-07-2016 15:16

Lidewij

Maandenlang al kijk ik iedere maandagavond na het Journaal op Eén gefascineerd naar Lidewijs avonturen. Lidewij is een jonge televisiemaakster die zich in korte tijd ontpopt heeft tot de Brusselse Amélie Poulain. Ze woont ergens in een anonieme straat in een al even anoniem appartement in Schaarbeek. Het is haar doel kennis te maken met al haar geburen. Allemaal. Geharnast met haar futuristisch ogende camera-uitrusting, microfoon en  raadselachtige glimlach gaat ze de elke week de deur uit en ze ziet wel wie of wat eraankomt. Meestal ontmoet ze op straat wel iemand die bereid is een babbel met haar te slaan. Of die haar uitnodigt voor een kop thee in zijn of haar flat… of gewoon in het buurtcafé. Soms ontmoet ze mensen gewoonweg bij toeval op de stoep, zoals enkele maanden geleden toen ze kennismaakte met Madame Pluche, een straatveegster van pensioenleeftijd. Die ontmoeting leverde vijf minuten toptelevisie op en is de reden dat ik als een blok gevallen ben voor Lidewij.  Ook voor de mensen in haar straat.

Want het aantal kennismakingen is inmiddels al aardig opgelopen: tot zo’n zestigtal. Lidewij heeft haar straat en de huizen die er zijn mooi uitgetekend op een grote rol behangselpapier. Van de deurbellen is ze alle namen gaan overschrijven en die vult ze op haar kamerbreed schema in. En wanneer ze echt met iemand gesproken heeft, plakt ze er nog een fotootje bij. Voilà. Meer moet dat niet zijn voor Lidewij.

In Lidewijs straat wonen gewone mensen. Jij en ik. Van verschillende leeftijden, nationaliteiten en beroepen. En ze laat het toeval bepalen wie ze wanneer ontmoet. Dat toeval is belangrijk, want vaak levert het onverwachte taferelen en onvermoede situaties op. Zoals met de Afghaanse kruidenier om de hoek, die met tranen in zijn ogen in zijn winkeltje stond toen Lidewij er binnenstapte voor een pondje suiker. Bleek dat hij verteerd werd door de angst dat er in zijn thuisland iets ergs zou gebeuren met zijn vrouw en kinderen, die geen uitreisvisum hadden gekregen om naar België te komen. Televisie met een krop in de keel. Inmiddels is Lidewij ook al de ‘kleindochter’ van een vereenzaamd en bejaard stel zonder kinderen… Hartverwarmend.

In deze duistere dagen die de nasleep vormen van de aanslagen in Brussel zou ik Lidewij als geneesmiddel willen aanbevelen. Als antidotum tegen de waanzin van terroristen. Die gooiden een week geleden niet alleen al onze levens, maar ook alle uitzendschema’s van de VRT overhoop. Maar Lidewij bleef op post. In Schaarbeek, close to the battlefield, nota bene. Met een moslima buurvrouw organiseerde ze op amper een uurtje tijd en op haar eigen, typische manier één minuut stilte voor de slachtoffers en een heuse kaarsjesactie voor al haar buren. Iedereen van haar straat was gekomen…

Misschien moesten we met zijn allen Lidewijs voorbeeld maar volgen. Met de glimlach een praatje slaan met de buren dus. Een goeiendag, ja, maar ‘het mag best een beetje meer zijn.’ Wellicht kunnen we daarmee niet voorkomen dat er in onze omgeving verbitterde malloten rondlopen die met kalashnikovs zwaaien en rondzeulen met bommen in hun rugzakje. Maar het helpt misschien een beetje die onmenselijke realiteit te verteren. En te voorkomen?

23-02-2016 18:06

Julienne

‘En voor mevrouw?’ vraagt de dienster. We zitten in een Gents restaurantje voor een dinertje met enkele vrienden. Ook de 86-jarige moeder van één van hen is mee. Een beminnelijke dame met een nog erg klare kijk op de wereld rond haar. Dat hebben we die namiddag enkele keren mogen ondervinden tijdens de voorstelling van de zomercollectie in de kledingzaak van haar zoon.

Zij als een ware gravin gezeten in haar zeteltje, nippend van een espressootje. Haar zoon couturier rondhollend van hot naar her. Toevallig komen we in haar buurt terecht en met een vertrouwelijke stem en in vlekkeloos Nederlands (‘ondanks mijn Franstalige opvoeding’) geeft ze uitleg bij het oude historische pand waarin de winkel gevestigd is en bij alle administratieve ellende die de verbouwing ervan tot een heuse modetempel haar zoon heeft gekost. Tevreden rondblikkend ziet ze dat alles op rolletjes loopt, een hele namiddag lang. Haar glimlach doet de zon doorbreken, zelfs op deze druilerige dag. Als er na afloop sprake is van ‘ergens nog een hapje te gaan eten’, staat ze op, neemt gracieus haar wandelstok ter hand, doet haar modieuze groene wintermantel aan. ‘Ik ben er klaar voor,’ verklaart ze.

Een halfuurtje later blijkt de keuze uit het menu een beetje moeilijker. Met een innemende glimlach informeert ze wat ze zich bij een Cassoulet Brasvar mag voorstellen. De dienster weet het ook niet precies, maar komt na twee minuten vertellen dat het een schotel van gestoofd biologisch varkensvlees betreft, gegarandeerd antibioticavrij. ‘Oh, nee,’ zegt ze, ‘Doet u mij dan maar de cassoulet met scampi’s en rijst uit de Camargue’ en  - een beetje verontschuldigend - naar de rest van ons gezelschap toe, ‘een biologisch gekweekt varken, ik mag er niet aan denken…’ Even later blijkt dat ze het net zo min begrepen heeft op biologisch geteelde prei en selderij, tomaten en artisjokken. Trots verklaart ze dat haar ouders, heel veel vroeger, een kruidenierszaak hadden waar de klanten nog een ‘schaole patatt’n’, een schaal aardappelen dus, konden komen kopen. Voor de couleur locale noemt ze alle ingrediënten uit de winkel van toen op in het Gents. ‘Zo’n schaal was net drie kilo,’ weet ze nog. Er klinkt enige weemoed door in haar stem. Die is er ook wanneer ze het over haar man heeft, al bijna dertig jaar geleden overleden, een verstokt pijproker, ‘maar daar is hij niet aan gestorven. Wel aan de stress van zijn beroep.’

Maar zij, zij is er nog altijd graag bij. ‘En,’ verklaart ze met een monkellachje, ‘het toenemende aantal jaren heeft zo zijn voordelen.’ Als ik een beetje verbaasd vraag wat ze daarmee bedoelt, komt het antwoord prompt. ‘Mijn wandelstok is eigenlijk mijn toverstokje,’ legt ze uit. ‘Als ik hier in Gent op de tram of op de bus sta te wachten, stoppen al die chauffeurs recht voor mij. Ik kan altijd als eerste instappen. Pure luxe. En: pure klasse, die vènt’n.’ Even later – we drinken een Portugees wijntje bij de maaltijd – blijkt dat ze net dáár het voorbije jaar nog met vakantie is geweest. Naar Faro. Per vliegtuig. Op de luchthaven van Zaventem ook alleen maar beminnelijkheid, vindt ze. Haar zoon had ‘bijzondere bijstand gevraagd, zo heet dat, en dan word je met een caddy tot aan de gate gebracht. Je komt als laatste aan, maar je gaat als eerste het vliegtuig op. En je komt er als eerste er ook weer uit… Nee, ik heb geen spijt van mijn leeftijd.’ Ondertussen kunnen ook de scampi’s en de rijst op clementie rekenen. Alleen de afsluitende koffie wil ze niet, want ‘dan doe ik geen oog dicht vannacht. Maar dat heeft niks met de jaartjes te maken, dat had ik altijd al.’

Inmiddels is het elf uur geworden en nemen we afscheid. Met lichtjes in de ogen verklaart ze dat ze het een heel prettige dag heeft gevonden en dat ze blij is dat ze ons nu eindelijk eens te zien heeft gekregen. Drie kussen, links, rechts, links… En: ‘Hopelijk springen jullie nog eens bij ons binnen als jullie in Gent zijn. Maar niet te lang wachten, hé?’ En met de wandelstok een beetje opgeheven tot de rest van het gezelschap dat hoofdzakelijk uit Gentenaars bestaat: ‘Iemand van jullie gaat mij wel thuisbrengen, zeker?’ Vraiment, une grande dame!

23-02-2016 18:04

Leven in tijden van dreiging

Gisteren ging ik mijn zoon ophalen. Op de luchthaven van Charleroi, die zich, niet zonder dichterlijk overdrijving, Brussels South Charleroi Airport noemt. De laatste keer dat ik er geweest ben, was toen we met vrienden naar Dublin vlogen. Jaren geleden. Brussels South heette toen nog gewoon Charleroi, een luchthaventje van twee keer niks, vergelijkbaar met het treinstation van Hasselt. Eén startbaan, één landingsbaan, één incheckbalie, één – toen al – aftands cafetaria. Dat was alles. Sinds Ryanair niet enkel meer naar Ierland vliegt, is er een en ander veranderd. Toen ik met de lage winterzon in de ogen de parkeerplaats opdraaide, kreeg ik al onmiddellijk een multiplechoicevraag op te lossen: express parking, P1 of P2? Kiest u maar. In mijn naïveteit koos ik voor parking twee. Daar hing een groot bord met een pictogram erop, waaruit ik kon opmaken dat wandelen naar de terminal me acht à tien minuten ging kosten. Omdat wandelen gezond is, volgde ik de aangewezen pijltjesroute. Even later bleek ook die terminal flink uit de kluiten gewassen, want er worden nu ook passagiers verwelkomd uit Skopje, Brindisi, Santander, Podgorica en Boekarest. Boekarest. Met die vlucht keerde mijn zoon terug van een academisch congres in Bulgarije… Gods wegen zijn wonderbaar. Aan de ingang van arrivals werd ik argwanend ontvangen en bestudeerd door drie soldaten in fullcombatuitrusting: kogelvrij vest, nachtkijker, pistool nonchalant in de holster en vooral een automatisch machinegeweer, losjes in de polletjes, de loop zedig naar de grond gericht. Het geheel in camouflagekleuren. Alleen de helm ontbrak, braafjes vervangen door een baret. Met een boogje liep ik rond die stoere en afschrikwekkende jongens heen. Rond hen die waken als wij slapen. Rond hen die voor onze veiligheid instaan in deze tijden van dreiging.

Terwijl ik me in een van de vele voedsel- en drankstalletjes een cappuccinootje permitteerde, dacht ik terug aan de eerste soldaat die ik in mijn leven ontmoet heb. Dat was mijn oom. Hij was met ‘verlof’ tijdens zijn legerdienst en gebruikte de gelegenheid om zijn familie nog eens te bezoeken. Hij ‘lag’ in Duitsland en had helemaal niets afschrikwekkends. Een kaki uniform met koperen knopen en een baret met een koperen leeuw op een donkerrood veld. Dat was alles. Ik was vijf of zes jaar toen en weet nog dat ik benieuwd naar zijn geweer informeerde. Dat had hij niet meegebracht, evenmin als zijn granaten. Met pretlichtjes in de ogen legde hij me wel uit hoe je die moest gooien. Handen gestrekt naar voor, pin er uit, arm naar achter en op de derde tel met gestrekte arm… gooien maar. Boem! Na zijn afzwaaien een half jaar later deed hij me één van de koperen knopen van zijn uniform cadeau, zo eentje met een klauwend Belgisch leeuwtje erop. Daar was ik tijdens zijn bezoek toen verkikkerd op geraakt en ik vond het een geweldige trofee, die ik jarenlang in mijn sigarenkistje met prullaria bewaard heb. Tot ik zo’n twintig jaar later zelf onder de wapens werd geroepen. Toen verdween mijn fascinatie voor koperen knopen en insignes als sneeuw voor de zon. Teveel poetswerk.

Terwijl ik rustig van mijn drankje zat te genieten, wandelden de drie rambo’s met duidelijke tegenzin door de lange allee die de aankomsthal met de vertrekhal verbindt. Ik kon me niet voorstellen dat één van hen – zo uitgedost – plots een reclametasje van Ici Paris in de linkerhand zou dragen. En uit mijn herinnering dook plots een ander voorval op. Het gebeurde zo’n veertig jaar geleden. Aanslag op de diamantwijk in Antwerpen. Op die dag begeleidde ik als jong leraar een groep scholieren die een studie-uitstap maakte. We waren met de trein aangekomen in het centraal station en moesten met de trap naar het daglicht, naar het Astridplein. Een paar scholieren van me deinsden onwillekeurig een paar passen terug toen ze boven aan de trap een tot op de tanden bewapende rijkswachter ontwaarden: met helm, kogelvrij vest, mitrailleur… ‘Laat mij maar eerst’, zei ik moedig en wandelde zelfbewust de trap op. Vanuit kikkerperspectief leek deze robocop er zo mogelijk nog angstaanjagender en  – vooral – kolossaler uit. Hij bekeek me – terwijl ik met steeds meer argwaan mijn golgotha beklom – met de minachting die Goliath voor David moet gevoeld hebben. Toen we boven oog in oog stonden, vroeg hij met een verrassend schriel stemmetje: ‘Hebde gaa aa paske baaj, menier?’

Ondertussen is mijn zoon aangekomen. De bagage is opgehaald en we zijn klaar om naar huis te gaan. Hij begrijpt niet waarom ik moet lachen als ik drie gewapende soldaten zie voorbijlopen…

22-01-2016 17:23

Op de sofa

Fijn dat ik weer even op de sofa mag. Beetje bijkletsen, weetjewel. Over Jan en Mia en de kinderen. En over Spike, hun hond… Lieve hond toch, gelijk hij omgaat met dat gebroken voorpootje van hem… Ziet er verder best wel heel zielig uit… Nog een paar weken, dan is hij weer helemaal de oude, zeker? Hoe gaat het ondertussen met nonkel Leo sinds het plotse overlijden van tante Margot? Kan hij zich een beetje schikken, denk je? Ja voor zo’n man alleen zijn die feestdagen natuurlijk een heuse kwelling. Iedereen die maar informeert hoe het met je gaat en je het allerbeste toewenst. Dat allerbeste komt er natuurlijk nooit meer van, want dat is definitief voorbij, denk je niet? Gek toch hoe zo’n oude mensen zich aan elkaar zijn gaan hechten, hé? Ja, nonkel Leo… hopelijk blijft hij goed gezond.

Ik wil wel een borreltje, ja. En zo’n chocolaatje, ook. Dank je. Een overschotje van de voorbije eindejaarsfeesten? Niemand die het merkt, toch? Je haalt wat zoetigheden in huis op zo’n dagen! Het is hele dagen snoepen… Slecht voor de gezondheid eigenlijk. Voor de cholesterol en de hele santenkraam. Gezelligheid heeft ook wel een beetje zijn prijs. Maar ja, het is maar één keer per jaar Nieuwjaar. En vanaf morgen doen we het wel weer een beetje kalmer aan. Hoe gaat het overigens nog op je werk? Goed zo. Moet je eigenlijk nog lang voor je met pensioen mag? Och, dat vliegt om. Vijf jaar is niets meer tegenwoordig. Zo voorbij. En dan ga je pas écht tijd tekort krijgen. Mijn dagen vliegen alvast voorbij sinds ik thuis ben. En al die verhalen over in het zwarte gat terechtkomen… Niet geloven, het bestaat écht niet, dat zwarte gat. Wacht maar eens af…

De warmste weken? Ja, je merkt wel dat de natuur helemaal op zijn kop staat. Niet normaal toch dat het met Kerstmis nog dertien graden warm is. In New York was het op kerstdag drieëntwintig graden! Drieëntwintig! Daar ligt in die tijd van het jaar meestal een halve meter sneeuw. Gerard zegt dat bij hem de rozen terug in de knop staan en thuis zwellen de bloemknoppen van de magnolia ook al. Wat gaat dat geven als het weer nu eens plots omslaat? Ik las het eergisteren nog in de krant: de fruitboeren vrezen een ravage als het nu plots gaat vriezen. En de eksters zijn nu al aan het nestelen, wat ze normaal pas in april beginnen te doen. Ja, de opwarming van de aarde. Wie het nu niet gelooft, gelooft het nooit meer… Ah ja, er was nog die andere warmste week. Bedoelde je dat? De Warmathon, of hoe heette dat, in Boom? Voor het goede doel, ja. Meer dan vijf miljoen euro. Met die drie presentatrices in hun iglo. Nou, iglo… met dit weer! Hoe heet die vrouw weer die dat elk jaar presenteert? Die sympathieke rosse? Linde Merckpoel, klopt. Eigenlijk heb ik het niet zo van dichtbij gevolgd. Thuis staat Studio Brussel nooit op… wij zijn meer radio ééners. Maar wel formidabel, dat ze zoveel samenbrengen voor het goede doel.

Nee, ik weet het. Op één been kun je niet staan, maar ik moet nog rijden, weet je. Een halfje dan maar. Wel heel lekker, dit drankje. Jij haalt altijd van die lekkere dingen in huis. Ik weet niet hoe je ze vindt. Ik was van plan ook nog even bij Emma en Jean langs te rijden. Dat gaat weer beter tussen hen en ons. Met Kerstmis kwamen ze ’s avonds plots thuis binnenfladderen, alsof er niks gebeurd was. ‘We hebben elkaar te lang niet meer gezien en gesproken,’ zei Emma. ‘En het wordt tijd dat we het verleden een beetje begraven.’ Ze had waarempel de tranen in haar ogen. We hadden nog net vier worstenbroodjes staan en we hebben eigenlijk een heel gezellige avond gehad. Flesje gekraakt ook. Je vraagt je dan nadien af waarom we elkaar zo lang uit het oog verloren waren. Maar goed.

Ik moet er vandoor. Ja, ik zal hen veel groeten van je doen. En voorzichtig rijden doe ik ook. Hou jij je verder heel goed? En – nog eens – een heel gezond en gelukkig nieuw jaar!

29-11-2015 11:59

Waar was u?

Er zijn zo van die mythische dagen. Gegrift in ons collectief geheugen. Dagen waarop er iets gebeurt dat het leven totaal verandert. Zegt men.

De eerste dag die ik me zo nog kan herinneren was 22 november 1963. We zaten thuis met de hele familie aan tafel voor het avondeten. Op de radio werd de muziek plots onderbroken voor een extra nieuwsaankondiging. In Dallas was net de Amerikaanse president John Kennedy vermoord. Neergekogeld in een open limousine op Dealey Plaza. We hebben ondertussen allemaal de weliswaar troebele televisiebeelden van die moordaanslag gezien. En jaren later staan die ons nog altijd voor de geest.

Uit een meer recent verleden. We zien nog altijd het gekaapte passagierstoestel American Airlines Flight 11 invliegen op de Twin Towers in New York. Nine Eleven. Het was maandag elf september 2001 rond drie uur in de namiddag toen de vooralsnog grootste terroristische aanslag uit de geschiedenis plaatsvond. Ik zat aan mijn schrijftafel en corrigeerde de opstellen van mijn leerlingen. Ik hoorde het nieuws via een nieuwsflash op de radio en keek de rest van de dag verbijsterd naar de vernietigende televisiebeelden.

Waar was u de dag dat Kennedy werd vermoord? Waar was u toen de Berlijnse muur viel? Waar was u de dag dat de Twin Towers instortten en het leven kostten aan bijna drieduizend mensen? Waar was u toen op 7 januari van dit jaar de bijna voltallige redactie van Charlie Hebdo aan de vergadertafel werd geliquideerd? En ook nu weer: waar was u toen er op 13 november van dit jaar honderd dertig mensen het leven lieten bij terroristische aanslagen in Parijs? Mensen zoals u en ik die zich verheugden op een avondje uit. Een terrasje doen. Een hapje eten in een leuk restaurantje. Een muzikaal evenement bijwonen in de door de gebeurtenissen nu wel voor altijd beroemd blijvende concertzaal Bataclan. En daar bovenop nog drie zelfmoordaanslagen bij het Stade de France tijdens een voetbalwedstrijd… Ditmaal dus geen iconische plaatsen of strategisch uitgekozen doelwitten. Wel terreur in het wilde weg.

De reactie is altijd voorspelbaar. Eerst verbijstering en ongeloof. Dan paniek. Welk verweer hebben we immers wanneer bij een groepje fanatici alle zekeringen tegelijkertijd doorslaan? Nog later verweer: para’s en robocops op straat. Afgelaste mega-evenementen. Terreurdreiging naar niveau vier. Gesloten scholen en vergrendelde metrostations. Nog enkele dagen later volgt het zoeken naar de verantwoordelijken. Wie heeft wat niet gedaan zodat kon gebeuren wat gebeurd is? En uiteindelijk – dagen, weken, maanden later – het verdringen en vergeten. Het leven gaat immers door. Tot de tijd weer bij een bepaald moment halt houdt en er weer eens…

Dinsdagavond keek ik naar een voetbalwedstrijd op tv. Champions League. Olympique Lyon tegen AA Gent. Omwille van de terreurdreiging werd het de Gentse fans verboden de wedstrijd in Lyon bij te wonen. Een beetje zuur voor die supporters die de voorbije decennia door het moeras zijn gegaan voor hun ploeg en nu niet mee mochten genieten van een ‘moment de gloire’ op Franse bodem. Want Gent won. Met kunde. Ook met een beetje geluk, maar dat is altijd zo in het voetbal. Na de wedstrijd ging de volledige Gentse ploeg handenklappend de lege zitjes in de tribune groeten waar in een betere wereld hun supporters zouden gezeten hebben. Een erg knappe symbolische daad van verzet… het leven gaat door, inderdaad.

29-11-2015 11:57

Onze dikke

Terwijl u dit leest, heeft in Antwerpen (volgens de wevertjes die ter botermarkt gingen: de enige echte boekenstad van Vlaanderen), weer de jaarlijkse grootste markt van bedrukt papier in dit land plaats. Tegen begin november maken de uitgeverijen in dit land er ook weer een erezaak van met een stroom nieuwe publicaties de martelgang door de respectievelijke hallen van Antwerp Expo  toch ook weer een beetje tot een heuse ontdekkingstocht te maken. Nieuwe publicaties in alle boekenstallen dus, de ene al indrukwekkender en de andere al pietlulliger dan vele andere. Uit voorgaande regels begrijpt u al dat ik geen échte fan ben van deze machetetocht die ons jaarlijks door de boekenjungle leidt. Ik voel me niet thuis in de drukte die de geïnteresseerdenstroom als een processie van stand A naar stand B leidt. Ik mis er de rust die ik als boekenconsument nodig heb om tot een verantwoorde keuze te komen… Die vind ik wel in Gent en Leuven, in Het Paard van Troje en in Boekarest. Na het Antwerpse boekenfeest blijf ik meestal gefrustreerd en onvoldaan achter, met – al is dat wel de bedoeling van de organisatoren denk ik – enkele zakjes zogenaamde pareltjes die ik later voor de zwijnen moet gooien. Mij ga je dit jaar dus niet op de Boekenbeurs ontmoeten. Ik neem een sabbatjaar, al kijk ik wel geïnteresseerd naar de nieuwste publicaties die jaarlijks in de herfst zoals de wilde anemonen in mijn tuin opschieten.

Daarbij dit jaar een absolute topper. Uitgerekend drie weken voor het Antwerpse boekenfestijn kwam er een nieuwe dikke Van Dale op de markt, en zie, daar word ik telkens een beetje weekhartig van. Het is de vijftiende in de rij en sinds mijn studententijd heb ik nooit een editie gemist. Van de ééndelige groene, naar de tweedelige groene, de tweedelige rode, de driedelige rode, de driedelige grijze, nadien beige en bruine, tot de driedelige hemelsblauwe… u noemt het maar. Ik zag de dikke Van Dale ook inhoudelijk evolueren en dat had niets met de kleur van zijn kaft te maken. In mijn vroegste herinnering was hij normatief: hij bepaalde wat Nederlands was en wat niet. De voorbije decennia werd hij langzaamaan descriptief: hij beschreef hoe onze taal er vandaag uitziet. Nu heet hij dikker te zijn dan ooit: liefst achttienduizend trefwoorden kwamen erbij, uit Nederland en Vlaanderen, heerlijk gezet in een speciaal voor Van Dale ontworpen lettertype dat toepasselijk Lexicon heet. Bovendien werden de drie kloeke delen gedrukt in vier kleurtjes, werden er vijfhonderd illustraties toegevoegd, kreeg deze editie een opvallend wit kleedje en werd ze verpakt in een vierkleurige box … Je zou voor minder gaan watertanden.

Omdat het inmiddels iconische woordenboek dit jaar honderdvijftig jaar bestaat, mocht de lancering ervan niet ongemerkt voorbijgaan en dat gebeurde o.a. met de verkiezing van hét Nederlandse woord van de afgelopen anderhalve eeuw. Nu zou je in deze tijden waarin bommoeders, al dan niet geleed in hotpants of wildrokers die in wietboulevards aan hun saffie lurken schering en inslag zijn en we allemaal vertrouwd zijn geraakt met babyboomers die – want op facebook ontvriend – op apegapen liggen, verwachten dat dat wel een héél modern en nieuw woord zou zijn. Toch? Maar nee hoor… Het werd uiteindelijk heel gewoontjes: bolleboos. U weet het vast wel:  een jongen of meisje dat heel goed kan leren… Mieters!

Het moet me van het hart dat ik deze editie van ‘onze’ dikke, zoals ik hem kameraadschappelijk al een halve eeuw noem, een wat aangeharkte indruk maakt en dat ik de adrenaline minder voelde stromen toen ik hem - hoe mooi ook in zijn witte trendy kaft - zag verschijnen. Ik wil hem dan ook niet bij de enkels afzagen of hem met zijn poten in de bagger zetten, integendeel, daarvoor is hij me te lief. Maar je mag deze dagen ook af en toe wat buiten de doos denken en dan ga je inzien dat ook onze dikke Van Dale niet ontsnapt aan de wetten van de commercie en dat is – vooral – er geld mee verdienen. Zo’n honderdtachtig euro tel je neer voor onze dikke witte. Tijdens de boekenbeurstijden uiteraard een ietsje minder. Of dat in deze tijd van online woordenboeken en spellingsgidsen, economische en andere crisissen zo evident is, laat ik hier – wijselijk maar – in het midden. En, ik beken, het gaat me ook tranen van spijt en verdriet kosten dat ik deze wellicht laatste papieren versie aan me ga laten voorbijgaan. Gewoon omdat ik ook zijn oudere broers de voorbij jaren steeds minder en minder ging gebruiken, omdat er meer en meer elektronische taalmiddelen voorhanden zijn. En omdat ik vind dat onze dikke niet mag verworden tot gadget of statussymbool.

29-11-2015 11:55

Triest

… word ik als ik hoor hoe gewetenloze mensenhandelaars woekerwinsten opstrijken en medemensen – ja, toch? – die op zoek zijn naar een beter leven met een lek rubberbootje de zee opsturen.

… ben ik wanneer mijn krant me meldt dat voor het Griekse eiland Lesbos een boot met zesenveertig bootvluchtelingen zonk en dat voor de kust van Turkije dertien mensen verdronken nadat hun bootje in aanvaring was gekomen met een ferry.

… voel ik me als ik lees dat dit jaar al meer dan tweeduizend vluchtelingen om het leven kwamen tijdens de gevaarlijke oversteek via de Middellandse Zee.

… word ik wanneer ik lees dat Frankrijk zijn ereconsul in de Turkse stad Bodrum heeft geschorst, omdat de vrouw een winkel uitbaat in de stad en bootjes en reddingsvesten verkocht aan vluchtelingen die ze gebruiken voor de overtocht naar Griekenland.

… voel ik me als ik in mijn herinnering het op mijn netvlies geëtste beeld terugzie van Aylan, het driejarige Syrische jongetje dat enkele weken geleden verdronken aanspoelde bij de Turkse badplaats Bodrum.

… ben ik wanneer ik op tv zie hoe in Lesbos de spanning oploopt en twee zeventienjarige eilandbewoners molotovcocktails gooien naar Syrische families die in een park kamperen, terwijl enkele honderden meters verder een clubje rijke toeristen zonnebaadt en cocktails drinkt onder een fleurige parasol.

… word ik wanneer ik zie hoe sommige Europese lidstaten hun grenzen beveiligen met rollen prikkeldraad en metershoge hekken. En wanneer ik hoor dat het Hongaarse parlement een wetsvoorstel goedkeurt dat bepaalt dat het leger ‘onder bepaalde omstandigheden’ het vuur mag openen op vluchtelingen.

… voel ik me wanneer ik de Sloveense politie aan de grenspost nabij het dorp Harmica traangas zie inzetten tegen honderden vluchtelingen die vanuit Kroatië de grens wilden oversteken.

… ben ik wanneer ik de foto’s te zien krijg  van de schier eindeloze rij vluchtelingen die in Hongarije over een spoorlijn naar de Oostenrijkse grens loopt. In de massa: een jongetje van amper tien, nog in zwemshorts, op versleten sportschoenen, met een plastic vuilniszak als enige bescherming tegen de regen… en, vooral, alleen.

… word ik wanneer ik zie hoe de Hongaarse journaliste Petra Lasló  een voor de politie wegrennende Syrische-vluchteling-met-zoontje-in-de-armen bewust en moedwillig pootje licht en daar spectaculaire tv-beelden van draait.

… voel ik me wanneer ik de vader zie die er nog net in slaagt zijn dochtertje de bus in te slepen wanneer in de Kroatische grensstad Tovarnik veel te veel vluchtelingen in veel te weinig autobussen worden gepropt.

… ben ik als ik weer terugdenk aan de beelden van die verlaten vrachtwagen – ergens langs een Oostenrijkse autoweg geparkeerd in de volle zon – met liefst eenenzeventig gestikte vluchtelingen aan boord.

… word ik als ik zie hoe honderden mensen in tentjes moeten kamperen in het Brusselse Maximiliaanpark, omdat het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen slechts tweehonderdvijftig asielaanvragen per dag kan verwerken.

… voel ik me als ik zie hoe Europese leiders oeverloos palaveren, in een kringetje rondzeuren over quota en besluiteloos de schouders ophalen bij zoveel menselijk leed.

Triest, verontwaardigd, boos, machteloos… En een beetje beschaamd. Dat ook.

04-09-2015 16:12

Gaby en de zebra's

Mocht je denken dat ik de voorbije dagen te lang of te dikwijls in de rode-roze zon van de Pukkelpopweide heb gestaan en daar een nieuwe en trendy hiphopmuziekgroep heb ontdekt, vergis je je lezer. Dat had gekund, ware het niet dat we in Pukkelpoptijden meestal discreet de stad verlaten. Als de wind een beetje uit de goede richting wil blazen, horen we het jeugdig gedruis tot in onze stadstuin. En als Canvas het festival avond na avond op tv covert, wil het wel eens teveel van het goede worden.

Het gegeven achter de titel van dit stukje is veel prozaïscher. Ik heb een broer die in Nederland resideert en we waren nog eens aan een wat langer familiebezoek toe. Als de Moerdijk je scheidt van je familie, krijg je elkaar niet alle weken te zien en het was alweer een tijdje geleden. Dus togen we, met een omgekeerd Paul van Vlietgevoel, naar Linschoten, in de buurt van Utrecht. Zoals Van Vliet graag naar Vlaanderen trekt (‘Als ik me droevig voel / Ga ik naar Vlaanderen / Omdat in Vlaanderen mijn droefheid niet of nauwelijks telt / En als ik heimwee heb / Wil ik naar Vlaanderen / Omdat in Vlaanderen mijn heimwee ongemerkt versmelt’), zo ga ik graag eens naar Nederland: voor het samen-en-toch-alleengevoel dat beide lage landen aan de zee karakteriseert. Voor de innovatieve newspeak ook van de meeste Nederlanders. En voor het contrast met mijn eigenste habitat dat ik al in Maastricht en Eindhoven onmiddellijk met mijn beide ellebogen kan voelen. Linschoten dus. Het dorp ligt in het jachtige hart van Nederland, waar de drukte van de Randstad begint en het heeft een Hoge en Lage Polder. Van die drukte heb ik alleen op de autoweg A12 iets opgemerkt. Tegen piekuurtijd storten automobilisten zich als lemmingen richting grote steden in Holland. Maar als je via de N210 uiteindelijk in de buurt van Montfoort en Woerden aanbelandt, tref je daar een weids landschap doorkerfd met kanaaltjes en rietkraagjes, met Hollandse boterkoeien in de wei en van tijd tot tijd een grote hoeve, die hier steevast ‘een agrarisch bedrijf’ wordt genoemd.

Mijn broer woont aan de Cattenbroekerdijk, een schitterende naam voor een straat, want veel poëtischer dan pakweg Dorpsstraat, Jan Janssenlaan of Diestersteenweg, toch? Die Cattenbroekerdijk heeft wel één ontzettend nadeel: hij is zoals de meeste landelijke wegen in de omgeving ontzettend smal. Er kan maar één auto comfortabel rijden en dus deed zich bij ons verschijnen op de dijk al onmiddellijk een probleem voor. Een mastodonttruck doemde op in de verte. David versus Goliath. En mijn slinger en werpkeien… thuis vergeten. Om de honderd meter zijn er echter langs de weg inhammetjes voorzien die het verkeer in dubbele rijrichting moeten helpen vergemakkelijken, maar deze stoere trucker had met zijn sperwersblik mijn Belgische nummerplaat herkend. Hij bleef, zo’n twintig meter voorbij zo’n inhammetje heel ostentatief en bewust van eigen kracht staan. Uit de weg, jij kleine Belg. Laat eens zien dat je kunt autorijden en manoeuvreer hier maar eens tachtig meter achteruit, ja. En niet bang zijn voor wat water links en rechts… Ik moet eerlijk  bekennen dat het angstzweet me een kwartier na de gelukte passeerbeweging nog in de handen stond…

Maar dat leed werd ruimschoots gecompenseerd door het prachtige uitzicht over het langs de Cattenbroekerdijk lopende kanaaltje en de weidse weiden daarachter. Honderden meters ongerepte natuur en – afgezien van de schaarse auto’s en de beate fietsers die zich rustig voortbewegen over de dijk – een stilte die ik daar niet voor mogelijk had gehouden. Het aanschouwen van een zonsondergang na een zonnige dag moet hier een echt feest zijn.

Opeens wordt mijn aandacht getrokken door twee paarden die behoorlijk achteraan in dit idyllische decor rustig staan te grazen. Van uit de verte lijken ze op zebra’s… Dat komt omdat ze allebei een beschermkleed met zebramotief dragen, dat hen zou moeten vrijwaren van de zelfs door paarden gevreesde horzelbeet. Zo legt mijn broer me uit. Even denk ik dat het een grapje is. Allicht is het zo dat zebra’s in hun eigenste Afrikaanse habitat niet bedreigd worden door horzelbeten… Maar hij vermeldt er in een adem bij dat de paarden eigendom zijn van zijn buurvrouw Gaby (zeg: Geebie), die tweehonderd meter verder werkzaam is als craniosacrale osteopate. Als wat? Ik kan je – lezer – in het beperkt bestek van deze column niet uitleggen wat dat beroep precies inhoudt, maar neem van me aan dat het een alternatieve, in Nederland officieel aanvaarde, geneesmethode betreft die – zoals ook zo vaak in Vlaanderen – uiteindelijk uitmondt in het bezit van enkele raspaarden. Een half uurtje later zien we Gaby trouwens de paarden komen ophalen om ze naar hun nachtverblijf te leiden. Het is een heel vredig tafereel, bedenk ik, dat – op de zebradekentjes na – perfect in het plaatje past. Even later gaat de zomerzon inderdaad met groots vertoon in het westen onder. En dat in Nederlands dichtst bevolkte gebied. Sacrale rust is ons deel: ‘Er moeten witte hoeven achter de zoom staan van de blauwe velden langs de maan…’

08-07-2015 12:42

Reizen met Eva

Bij onze aankomst in Málaga is het al lekker warm. Dat was te verwachten. We maken deze vakantietrip dan ook niet enkel voor het culturele patrimonium van Andalucía. Ook voor het klimaat. Ook voor de weidse natuur. Ook voor het avontuur. En ook een beetje als back-up van mijn Spaans. De huurauto is vlug gevonden en we gaan op weg naar onze eerste uitvalsbasis in Priego de Córdoba, een arendsnest zo’n honderd kilometer verder. Ook Eva rijdt mee. Gezellig heeft ze zich op de voorbank genesteld. Zij kent de streek als geen ander en gidst ons de stad uit. Lustig kwebbelt zij erop los. ‘Op de volgende rotonde rechts aanhouden, derde afslag,’ meldt zij met haar sexy stemmetje. En: ‘Hou nu links aan’. Probleemloos rijden we drukte van de stad uit. Even later heeft ze perfect de autoweg gevonden en zegt ze tot onze verbazing: ‘Volg de A 45 richting Kwazoda gedurende 47 kilometer.’ Kwazoda? Eva heeft duidelijk een probleem met de uitspraak van Spaanse plaatsnamen. Eigenlijk bedoelt ze Córdoba, maar dat verrekte accentteken op de o speelt haar parten. Net niet lang genoeg in de spraaktechnologielabs van Lernout & Hauspie verbleven – gebrost? –, want even verder drukt ze ons op het hart zeker niet de richting Zee Villa te kiezen, nee… Kwazoda moet het zijn. Eva is het enige stemmetje uit mijn gps dat in staat is ook plaats- en straatnamen uit te spreken en dat wil wel eens handig zijn als je door een drukke stad rijdt, maar met Spaanse namen en sommige richtingsaanduidingen heeft ze dus een probleem. ‘Blijf op de rechterriestrook,’ raadt ze ons aan als we de autoweg verlaten en de stad van onze bestemming bereiken. Ook met de toegankelijkheid van sommige locaties heeft ze een probleem. Ons hotelletje bevindt zich in de Calle Real, een straatje dat duidelijk te smal is voor de Renault Scenic waarmee we ons verplaatsen. Nochtans hebben we een parkeerplaats gereserveerd in die straat, recht tegenover het hotel. Halsstarrig gidst ze ons door een wirwar van kleine steegjes tot we uiteindelijk helemaal vast komen te staan bij een straatje waar amper twee voetgangers elkaar comfortabel kunnen kruisen. Een vriendelijke inwoner raadt ons aan achteruit terug te rijden en in de vorige straat door te rijden tot aan het tweede drinkfonteintje langs de weg en daar rechtsaf te slaan, de heuvel op te rijden en zo via een ommetje het hotel te bereiken. Na twintig meter in de aangegeven richting commentarieert Eva al ferm: ‘Probeer om te keren, keer om.’ Uiteindelijk zijn we met de hulp van het hotelpersoneel toch ter plekke geraakt. Muy nerviosos.

De volgende dag gidst Eva ons probleemloos naar de stad Kwazoda, waar we de beroemde Grote Moskee willen bezoeken: een schitterend bouwwerk uit de 8e eeuw dat ook een kathedraal uit de 16e eeuw herbergt. Ondanks de verzuchting van Karel V, die nochtans de opdrachtgever was voor de bouw van de kathedraal (‘u hebt iets gebouwd dat u of anderen overal gebouwd zouden kunnen hebben, maar u hebt iets verwoest wat uniek was in de wereld’), blijft de Mezquita ook een prachtig symbool voor de verstandhouding van mensen met verschillende geloofsovertuigingen… iets wat de voorbije jaren en maanden in andere delen van de wereld wel eens anders is.

Enkele dagen later wil Eva ons natuurlijk een grande entrée bezorgen bij het binnenrijden van Granada. (‘Sla rechts af, Graanvia’) Schaamteloos stuurt ze ons dus de rode loper van de Gran Vía op, edoch in de verkeerde rijrichting. Na twintig meter weten we al dat dat natuurlijk niet kan, maar omkeren is niet echt een optie. Dus zo snel mogelijk een zijstraat rechts nemen… Nog voor we die kans krijgen zoemt ons al een Vespa voorbij met een geüniformeerde en gehelmde politieman erop die als een volleerde American cop voor ons gaat rijden en ons met de rechterhand wuivend een plaatsje aanduidt waar we even zullen gekapitteld worden. Een beetje wit om de neus stap ik uit. Mijn taalniveau Spaans zakt tot onder het niveau van Eva. De man blijkt een werknemer te zijn van de toeristische dienst van de stad. Hij glimlacht breed, geeft me een hand, zegt zonder verpinken: ‘Encantado de conocerle’ (‘Aangenaam kennis met u te maken’), wijst er me op dat het verkeer zolang de zon schijnt in de andere richting verloopt en stelt voor ons uit deze mierennest te bevrijden. Als we hem volgen, zal hij ons naar een overdekte parkeerplaats begeleiden… voor een kleine vergoeding weliswaar, die ons later per post zal toegestuurd worden. Het is nu duidelijk: Eva mag omwille van haar exquise smaak niet meer met ons mee. Al wil ik graag toegeven dat het een beetje flauw is eigen falen te verhalen op een computerstemmetje. Maar het lucht wel op.

05-06-2015 14:28

Ronnie

Het meest lullige beeld van de voorbije maand, zag ik op de BBC. Nu is de BBC een gedegen zender, waarbij je je niet aan pietluttigheden verwacht. Ook niet wanneer ze daar een sportprogramma maken. Het gebeurde in The Crucible Theatre in Sheffield waar jaarlijks het wereldkampioenschap snooker plaatsvindt. Zo’n titanenmeeting is op zich al iets bijzonders: een keure gentlemen uit alle delen van onze aardbol, maar voor het merendeel toch afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk, die zich aan het typisch Britse biljartspelletje met de vijftien rode en zes gekleurde ballen waagt. Gehuld in modieuze avondkledij dan nog (edoch, zonder pandjesjas). Inzet: de mooie som van driehonderdduizend pond. Het mag dan ook geen verwondering wekken dat het spel nauwgezet wordt gesuperviseerd door een referee mét pandjesjas, witte handschoenen en argusogen.

Zelf ben ik verslingerd geraakt aan dit spelletje. Meer dan voetbal vind ik het een sport die gemaakt is voor televisie. Eens je de regeltjes onder de knie hebt, is het spannender dan om het even welke televisiekrimi. Er wordt immers gespeeld in een gewijde stilte, zonder die scharen dansende en boe-roepende fans. Zelfs de oh’s en ah’s van het (in Sheffield uiteraard: kenners-)publiek bij een onmogelijk geachte of onbegrijpelijk gemiste stoot worden onmiddellijk bestraft met een ‘Quiet, please’ van de opperpriester-van-dienst die alles in goede banen hoort te leiden. Zoals het voetbal (met Alfredo Di Stefano, Ferenç Puskás, Pelé, Maradona,…) kent ook het snooker een aantal iconische spelers (zoals Alex Higgins, Steve Davis, Dennis Taylor, Stephen Hendry). En… Ronnie ‘The Rocket’ O’Sullivan, mijn absolute favoriet. Wegens simpelweg geniaal. Als Ronnie speelt hóór je letterlijk wat het betekent als zijn tegenstander mentaal kraakt. Vertwijfeld buigt die dan het hoofd, kijkt weer op en staart vijf seconden met een verwijtende blik naar de hemel. Volgt nog een zucht die alle frustratie van de hele mensheid in zich draagt en een amper merkbaar nee-knikje. ‘Frame mister O’Sullivan,’ verklaart de referee dan met plechtige stem. En dan weten we het: dit is een vogel voor de kat, er staat weer eens geen maat op onze Ronnie.

Als O’Sullivan aan de tafel moet verschijnen, ben ik dus best bereid daar een stukje avondrust in te investeren. Om met hem mee te mogen leven in zijn poging om voor de zesde keer wereldkampioen te worden. Dat deed ik dus ook tijdens zijn kwartfinalepartij tegen Stuart Bingham. Likkebaardend naar de meester kijken… die soms ook wel eens opvalt door hoogstonconventioneel gedrag. Enkele dagen eerder al had The Rocket last van een pijnlijke grote teen en trok, helemaal in strijd met de snookeretiquette, zijn schoenen uit en ruilde die voor een groter paar met iemand uit het publiek. Consternatie. Toen hij zich even later heel intens witgloeiend kwaad maakte – vooral op zichzelf – bij een gemiste rode bal, kreeg hij een officiële waarschuwing. Bij herhaling van dergelijke grappen zou hij uit het toernooi gehaald worden. En toen kwam dus die partij tegen Bingham. Het liep die avond voor geen meter voor O’Sullivan en vanuit mijn fauteuil zag ik zijn brein steeds onmogelijker oplossingen verzinnen voor nochtans eenvoudige problemen. Dan, nog even wat krijt aan de keu voor die ene stoot die de partij gaat doen kantelen… Achteloos legt hij het krijtje op de rand van het biljart, drentelt nog even rond, maakt zich op voor die briljante stoot… ‘What a mistake - Wat een fout,’ hoor ik de BBC-commentator in mijn oor fluisteren… ‘Dit kan hem op een diskwalificatie komen te staan.’ Nee toch! Een krijtje op de rand van het biljart! Doodzonde! Kortom, O’Sullivan verloor de partij, ook zonder diskwalificatie. Zelfs genieën zijn mensen en kunnen keihard op hun bek gaan.

Diezelfde nacht had ik een nare droom. William ‘The Bard’ Shakespeare werkt aan zijn meesterwerk ‘Hamlet’, maar dat wil niet echt vlotten. Net nog heeft hij het zinnetje ‘to be or not to be, that’s the question’ verzonnen, maar dan: writer’s block. Misschien dat een wandelingetje in de nog ongeschonden natuur hem daaruit haalt? Maar nee hoor, het helpt echt niet. Vertwijfeld en inspiratieloos loopt hij een uurtje later zijn stulp in Stratford-upon-Avon weer binnen, keilt zijn schoenen in de hoek, wegens pijn aan zijn grote teen. Op kousenvoeten loopt hij naar zijn schrijftafel en leest de laatste regel die hij geschreven heeft. Intens witgloeiend kwaad wordt hij ervan. Wat een kl*teregel! Hoe moet je daar nu mee verder? Hij vist de ganzenveer uit zijn pot met inkt, klaar om die zin te schrappen, maar hij bedenkt zich. Zijn brein draait nu op volle toeren : ‘whether it is nobler in the mind to suffer…’ Peinzend en achteloos legt hij zijn ganzenveer naast zijn inktpot… Ik houd mijn adem in…

‘Zouden we hem nu niet beter diskwalificeren en uit de wereldliteratuur halen?’ fluistert een boosaardige muze me in het oor. Geschrokken schiet ik wakker. Blij dat het niet waar is.

13-05-2015 18:08

Weegscheetje

Dit belooft een enigszins onwelvoeglijke column te worden. Misschien hebt u bij het lezen van de titel al een beetje afkeurend de wenkbrauwen gefronst, dus geef ik u nu de tijd deze pagina om te slaan en een ander artikel te gaan lezen. Als u toch doorleest, doet u dat op eigen risico. U was gewaarschuwd. Dus geef ik u hier een extra regeltje wit…

‘Oh, ik zie het al, je hebt een weegscheetje,’ zei mijn oogarts nog voor ik in haar Star Trekstoel had plaatsgenomen. Zelf vond ik het een hele weegscheet. Mijn hele linkeroog zat zowat dicht, op een klein spleetje in het midden na. Ik was er die morgen mee opgestaan en had mijn plotse koboldachtige gelaatsfysionomie in de spiegel grondig bestudeerd. De schrik sloeg me om het hart. Hiermee durfde ik zonder zonnebril de voordeur niet uit. Bovendien lag mijn anders zo stralende, blauwe kijker een beetje te koken in zijn oogkas. En het deed pijn, nou ja, ieder ooggeknipper was voelbaar. Alsof de zandman zijn hele lading in mijn oog had uitgestort. Een beetje op de tast vond ik een kompres in ons medicijnenkastje, drenkte dat in ijskoud water en legde het op de getroffen plek. Door mijn andere oog zag ik dat het resultaat plots veel acceptabeler was en bovendien verlichtte de kou de pijn… Dus ging ik er een tijdje mee door, ook nog terwijl ik aan de ontbijttafel aan mijn koffie nipte. Zo moesten mijn kleinkinderen me zien zitten. Ik hoorde het al. Mijn kleindochter: ‘Je lijkt nu écht op kapitein Grijsbaard, vake.’ ‘Op Piet Piraat zul je bedoelen,’ zou mijn kleinzoon er met een giechel aan toevoegen. Zelf voelde ik voor geen van beiden. Ik zag mezelf eerder als Captain Jack Sparrow, want die droeg géén ooglapje en in de Caraïben leek het me een stuk leuker de held uithangen dan in een cast van Studio 100. De koude kompressen gingen dus de vuilnismand in en ik belde mijn oogarts met de droeve mededeling dat het noodlot me die morgen met een neanderthaleroog had opgezadeld. Tot mijn vreugde nam ze een en ander serieus. ‘Kom om kwart over twaalf maar even binnenlopen,’ zei ze, ‘dan lossen we het wel even op.’

‘Een weegscheetje dus,’ zei ze. ‘Zo heet blepharitis in de volksmond. Vraag me niet waarom, maar het is een ontsteking van het talgkliertje van een van de wimpers...’ Nou, zo onschuldig dan? ‘ Die zwelling is er straks al uit, maar toch een dag of tien druppeltjes gebruiken en ’s nachts een zalfje. En die koude kompressen helpen helemaal niks. Hete kompressen moeten het zijn, zo heet als je kunt verdragen. Drie keer per dag.’ Mijn oogarts is een doortastende vrouw die zich niet op halve maatregelen laat betrappen. ‘Ik schrijf je ook nog een pilletje voor,’ zei ze toen ik me met haar goedkeuring weer uit haar testapparatuur had bevrijd.

De rest van de dag bleef mijn weegscheetje me achtervolgen. Letterlijk (warm kompresje leggen, jongen), maar ook figuurlijk. Als beschermheer van bedreigde woorden kon ik het niet laten eens te gaan naspeuren waarom zo’n – in de ogen van de oftalmologische wereld – ontstekinkje-van-niks net dié naam had gekregen. De oogst van mijn opzoekwerk was verrassend. Het woord komt al voor in Kiliaans Etymologicum Teutonicae Linguae uit 1588 (dat als het oudste Nederlandse woordenboek wordt beschouwd) en zou het volksgeloof weerspiegelen als zou iemand die ‘bij de weg aan zijn natuurlijke behoefte voldoet een scheetje in het oog krijgen.’  Nou, dat had ik in ieder geval niet gedaan! Dus vond ik meer soelaas in de verklaring van de Limburse Wikipedia: ‘Waege, wege sjteit veur sjmart, wee (pien doon), sjeet sjteit veur knippere mèt de ouge.’ Verder vond ik nog dat iedere regio in dit taalgebied wel zijn woord voor een weegscheetje lijkt te hebben. Zwienspuustje, brandpuist, zeikertje, kerkstichel, paddenschijter, draddeltjesoog, preutoge, piepoog, pisoog, kersteikel, padoog, zwientje… u noemt het maar.

Ondertussen gaat het al weer wat beter met mijn kijkers, want ook het opschrijven van dit relaas werkte pijnverzachtend. En uw beloning, lezer, als u tenminste tot hier bent blijven voortlezen, is dat u toch weer een paar oer-Vlaamse en met uitsterven bedreigde woorden hebt bijgeleerd. Woorden die stuk voor stuk mooier zijn dat het standaardtalige strontje. Toch?

11-04-2015 12:09

Kafka op wielen

Wanneer het voorjaar aanbreekt, wordt het in ons gezin traditioneel ook tijd om de auto weer eens te laten onderwerpen aan de kritische tests van de landelijke autokeuring. Ik heb daar telkens een gloeiende hekel aan, want ik kan het niet aanzien hoe onze trouwe vierwieler een kwartier lang gemarteld wordt. De trilplaat, weetjewel. En de uitlaatgassentest mét loeiende motor. Of de carrosseriecheck met de heksenhamer. Horrible! Daarom neemt mijn vrouw jaarlijks deze klus op zich. Dat zorgt natuurlijk voor enige nervositeit vooraf en dat was ook dit jaar niet anders: alle attesten bij de hand? banden op de juiste spanning? kinderzitjes verwijderd? alle gordels ingeklikt? ‘Zorg maar dat je er met een warme motor aankomt…’ Alles in orde, dus kreeg ze een go, go, go.

Een uurtje later was ze al terug. Met een rood keuringsbewijs code twee en de verplichting ons vehikel binnen de vijftien dagen opnieuw aan te bieden voor herkeuring. Reden? Om een of andere reden weigerde de motorkap haar medewerking. Vraagt zo’n inquisiteur - weliswaar beleefd - voor een kijkje onder de motorkap en dan krijg je die niet open. Rotauto! Nu is het openen van de motorkap van onze Ford Mondeo inderdaad een huzarenstukje: logo op het radiatorrooster wegschuiven, sleutel insteken, eerst naar links, dan naar rechts draaien en klaar. Met veel vastberadenheid zou ik haar dat wel eens even demonstreren, maar tot mijn steile verbijstering kwam er ook na mijn soepele manipulaties geen soelaas voor het euvel. De motorkap bleef halsstarrig dicht. Waarom moest die motorkap zo nodig open, wilde ik weten. Omdat je een motorbrand moet kunnen blussen, zo bleek, en ook omdat men het chassisnummer had willen controleren, iets wat bij onze auto ook kan door een klein venstertje net onder de linkerruitenwisser. Maar ja, ik moest toegeven dat ik ook met mijn superieure autokennis niet tot het heilige der heilige van onze Mondeo kon doordringen. Dus werd de garagehouder gebeld. Uitgelegd wat het probleem was. ‘Een kleinigheidje, meneer. Dat lossen we wel even op, komt u binnen anderhalve week maar even binnenrijden. Nee, vroeger kan niet, het is hier verschrikkelijk druk, weet u. En dan hebt u nog altijd twee dagen om de wagen te laten herkeuren. Dag meneer. Prettige dag nog.’

De dag van die afspraak reed ik met ongeschonden zelfvertrouwen de parkeerplaats van onze concessiehouder op. Aangemeld, sleuteltjes ingeleverd. ‘U mag rustig wachten, meneer, drink een kopje koffie, we fiksen het wel even voor u.’ Drie kwartier later wordt me door de werkplaatsoverste met lichtjes ongemakkelijk rondschietende ogen gemeld dat het radiatorrooster zou moeten doorgezaagd worden en het slot uitgeboord. En dat zij de nodige vervangstukken voor een totale waarde van tweehonderd vijftig euro niet in voorraad hebben. ‘Kunt u morgen nog even terugkomen, meneer? U hebt dan nog één dag om weer naar de keuring te gaan.’ In opperbest humeur ben ik dan maar weer huiswaarts getogen, waar ik na het verplaatsen van enkele afspraken een optie op de toekomst nam. Om een lang verhaal kort te maken: ’s anderendaags lukte het dus na drie uur wachten en koffie drinken wél. Misschien hebt u me na afloop wel op mijn knieën in het gras bij de parkeerplaats zien zitten, omdat ik per se en de visu wilde controleren of ik in de toekomst een motorbrand zou kunnen blussen.

Samen met mijn vrouw spoedde ik me een dag later weer naar de kantoren van de grootinquisiteurs van het rollend materieel op onze wegen. Lang aanschuiven hoefde ditmaal niet. Toen ik met verve gedemonstreerd had dat ik de motorkap van deze auto ditmaal wel open kreeg, keek ik fier toe hoe de bediende met zijn zaklampje op zoek ging naar het chassisnummer… en het blijkbaar niet kon vinden. Een beetje verveeld riep hij naar zijn collega van de rij naast hem. ‘Weet jij waar ze in zo’n Mondeo het chassisnummer verstopt hebben, Sven?’ Het antwoord kwam onmiddellijk en was even simpel als voor de hand liggend: ‘Oh, dat kun je zien door het venstertje onder de linkerruitenwisser.’ Nadat hij geconstateerd had dat het nummer echt wel overeenkwam met het nummer op zijn document, liet hij met een zucht de motorkap weer in het slot vallen, overhandigde ons het formulier en zei nog: ‘Je mag binnen gaan aanschuiven om te betalen, meneer.’ We mogen ook weer een jaar zorgeloos rijden. In binnen- en buitenland.

08-03-2015 11:52

Anachronisme

Sinds kort is de tijd stilgevallen in ons huis. De paardjesklok die we onszelf bij ons huwelijk cadeau gaven en die sindsdien met onvermoeibare trouw dagelijks de uren ook hoorbaar aan elkaar reeg, deed het plots niet meer. Toevallig of niet gaf ze er de brui aan op de tweede dag van de tweede maand om tien voor twee ‘s nachts. Het is blijkbaar een dame-van-stand, die klok van ons. Net als haar veel jongere soortgenoten, die ik wel eens geadverteerd zie in sommige trendy magazines (die ik overigens alleen in de wachtzaal van de tandarts tot mij neem), had ze haar wijzers nog net voor ze stilviel op bevallige wijze uitgespreid. U hebt wellicht ook al eens eerder opgemerkt dat uurwerken in die publicaties altijd elegant tien na tien of tien voor twee aanwijzen? Tag Heuer, tijdloze klasse!

Sindsdien hebben we onze klok dagelijks gemist en dus gingen we naarstig op zoek naar een hersteller. Iemand die nog voldoende metier in zijn uurwerkherstellersvingers heeft. Vroeger hadden we daar een heuse klokkendokter voor, want onze klok had zo’n vijftien jaar geleden al eens aangegeven dat het tijd werd voor een onderhoudsbeurt. Louter toevallig waren we toen bij hem terechtgekomen: een al wat bejaarde man uit een naburig dorp die onze klok met veel liefde zelf kwam ophalen, ze een echte wellnessbeurt gaf en ze nadien zelf weer kwam ophangen. Met als extraatje een korte handgeschreven beschrijving die ons o.a. leerde dat ons exemplaar gemaakt werd in het Duitsland van rond 1900. Ondertekend: de klokkendokter! Geen naam. Geen adres. Dat briefje zorgde ervoor dat we onze paardjesklok nog met meer respect gingen bekijken en behandelen. Niet enkel was ze een stuk ouder dan wijzelf. Bovendien had ze twee wereldbranden meegemaakt en overleefd. Maar die man, zelf ook de eigenaar van een eminente collectie pendules, hang- en staanklokken en uurwerken uit alle periodes van de tijdsgeschiedenis, bleek ondertussen op het adres van toen verdwenen. Verhuisd of misschien overleden… Wie weet.

Dus zochten we ons heil in hét naspeurmedium bij uitstek van deze tijd: het wereldwijde web. Braafjes ingetikt: ‘klokkenhersteller + Limburg’. Return. Resultaat was een lijstje met 79 adressen overal te lande van mensen die van zichzelf vonden dat zij in deze rubriek een plaatsje verdienden. Er waren echter welgeteld twee Limburgers bij. De eerste van hen herstelde alleen polsuurwerken, ‘geen grote modellen’. En tijdens het telefoontje met de tweede trad er al vlug een kortsluiting op. Of onze klok een kwartsgestuurd mechanisme had? Toen ik antwoordde dat onze paardjesklok in de familie van de slingeruurwerken thuishoorde, werd het heel lang heel stil aan de andere kant van de lijn. ‘Hallo? Bent u er nog?’ ‘Ja hoor, maar een paardjesklok? Slingeruurwerk?’ klonk het een beetje vertwijfeld. ‘Nee, mijnheer, daar weet ik niet veel over…, maar kun je me die klok eens doormailen?’ Ik begreep dat hij wellicht foto’s van onze klok bedoelde, en toen ik hem – toegegeven, een beetje lacherig – vroeg welke ter zake doende details hij dan te zien wilde krijgen, maakte hij zelf vlug een einde aan het gesprek. ‘Nee, laat maar, mijnheer. We gaan dat niet kunnen oplossen.’ Blijkbaar word je in de uurwerkenwereld als hersteller al vlug zelf een anachronisme.

We zaten thuis nog enkele dagen na te hikken van dat ‘mail die klok eens door’, toen we  deze anekdote ook aan een vriend vertelden. Enne… – de voorzienigheid bestaat écht – die wist ons prompt te melden dat onze klokkendokter zich in een flatje in het dorpscentrum had teruggetrokken. Gepensioneerd. Zijn collectie had hij geschonken aan het gemeentebestuur dat er sindsdien een permanente tentoonstelling in het gemeentehuis mee had uitgebouwd.

‘Met Willy,’ zei hij, toen we hem een dag later aan de lijn kregen. En ja, hij deed dat nog, want oudere klokken waren zijn passie, dat wisten we nog wel zeker? Toen we vroegen wanneer we onze old lady mochten binnenbrengen, zei hij: ‘Ik kom ze wel ophalen, want zo’n klok vervoeren is op zich al een risico…’ Dát hadden we moeten weten! Heerlijke man!

21-02-2015 11:46

Taalpijn

Dat Desiderius Erasmus, de bekende humanist, ondanks zijn eerder zwakke gezondheid tijdens zijn leven zowat heel Europa bereisde, is een bekend feit. Na 1501 en tot zijn dood in 1536 verbleef hij geen moment meer in zijn geboorteland, naar eigen zeggen omdat hij weinig op had met de Hollandse volksaard. Dus verbleef en reisde hij veelvuldig in Vlaanderen, Engeland, Duitsland, Italië en Zwitserland. Erasmus wist dus waarover hij sprak toen hij – wellicht als boutade –  beweerde dat als je een Vlaming in een zak stopt en hem meevoert op je reizen, hij bij aankomst minstens drie nieuwe talen spreekt. De Vlaming als talenwonder dus. Het werd tot voor kort nog geloofd.

De jongste jaren is talenkennis echter niet meer sexy, zo blijkt.  Als je kijkt hoe enkele pseudo-bv’s in den vreemde met de daar gesproken landstaal omspringen, bekruipt me soms het gevoel dat ik naar een nieuwe soort comedy kijk. Nochtans is het de deelnemers aan ‘Beste vrienden’ (TV Eén) bittere ernst als ik een van hen op een zonovergoten mediterraans pleintje aan een oudere man in pak die net zijn hondje uitlaat, hoor vragen: ‘Donde torre Moon? Moon tower?’ en dan met een mooi rond gebaar: ‘Moon? Moon?’ De man wijst hoog in de azuurblauwe lucht en antwoordt: ‘Seis y media. Half past six?’ Gelachen. Eerder ook al met – God vergeve me – minister Hilde Crevits, die het in Texas ooit had over het ‘white hemd and red tie’ van haar collega Kris Peeters. 

Ook de publieke beheersing van onze moedertaal gaat langzaam de berg af. Op tv en radio woekeren verkavelingsvlaams en poldernederlands tot mijn ergernis vrolijk verder. En als je even rondkijkt wat er zoal in kranten verschijnt en wat je leest als je gewoon door een drukke Vlaamse winkelstraat loopt... Onlangs viel er een pak sneeuw in Genk en daarom besloten de scheidsrechters de aldaar geplande voetbalwedstrijd maar ‘af te lassen’. Dixit mijn krant. Verder nog, ditmaal gekopt: ‘Beijing zet rem op nieuwe auto’s’.  En: ‘Regering snijdt in aantal ambtenaren.’ En wat verkoopt de pizzaboer op de hoek van mijn straat ? Een calzone met ‘artishokken, verse tomaten en knof’, toch? Daar word je onmiddellijk een pak vrolijker van. Ik mag ze wel, dergelijke onbedoeld grappige uitschuivers. Ze bewijzen immers dat onze taal leeft en dat taalgebruikers fouten (kunnen en mogen) maken. Niks mis mee.

Waar ik me echter wel steeds meer aan stoot, is dat het taalgebruik op een tenenkrommende manier verwaarloosd wordt in situaties waar het juist zou moeten zijn. Soms krijg ik quasi-onbegrijpelijk ambtelijk drukwerk toegestuurd waar een kat haar jongen niet meer in terugvindt. Lees de voorwaarden in een reisverzekeringspolis er maar eens op na. Je durft gegarandeerd de deur niet meer uit. Ook in ons onderwijs hoort het taalgebruik correct te zijn. Onlangs kreeg ik de vraag of ik mijn licht eens wilde laten schijnen over een scriptie die de dochter van een goede kennis voor haar studie had geschreven. Het zou alleen maar gaan over punten en komma’s, want inhoudelijk klopte alles wel, daar was ze zeker van. Dat laatste bleek een behoorlijke prognose. Alleen bevatte het werkstuk ook een echte museumcollectie van aanslagen die je op de meest elementaire formuleringsregels in het Nederlands kunt plegen. De nakijkklus die ik op een uurtje had moeten klaren, kostte me dus twee dagen. Opvallend was na afloop ook dat een en ander van mijn goedbedoelde raadgevingen niet begrepen werd. Het stond er toch voordien allemaal ook al? ‘Zo’n beetje,’ probeerde ik. Vergeefs. En de cursus van de prof was qua taalniveau niet veel beter, hoor. Als je je aan taalslordigheid stoort, word je al vlug voor frikkig en schoolmeesterachtig aangezien. Een beetje pessimistisch bedenk ik dan dat ons taalonderricht in de secundaire scholen alleen nog ontaarde kinderen kent. Want aan de universiteiten en hogescholen moet je het met het daar verworven taalniveau maar zien te redden.  

Zoals ik al zei: correcte taalbeheersing is niet meer sexy. Correct spreken, schriftelijk  juist formuleren, er een erezaak van maken dat een tekst eenduidig (en dus duidelijk) is voor een zo groot mogelijk publiek… het zijn vergane vaardigheden aan het worden. Taalpijn in mijn hart. Misschien moest iemand nog maar eens een ‘Lof der Zotheid’ schrijven?

24-01-2015 12:04

Wedden ?

Terwijl ik dit schrijf, luister ik naar de top-1000 op Radio Twee. Duizend platen op vijf dagen, godbetert, die ik jaarlijks tijdens de donkerste week van december weliswaar telkens in een andere volgorde in de maag gespietst krijg. Radio Twee vertoeft in goed gezelschap, want nogal wat andere radiostations wagen zich aan iets soortgelijks. En gisteren kwam ik op tv onvermoed terecht bij Mathijs van Nieuwkerken, die ik omwille van zijn onconventionele interviewstijl en zijn eigenzinnige en humoristische kijk op het nieuws een warm hart toedraag. Hij was bezig met een Top 2000 à GoGo. Zelfs in de wereld van de klassieke muziek slaat de terugblik toe, al zou je denken dat je met klassieke muziek altíjd een beetje terugkijkt. Vijf dagen lang, ook tussen Kerstmis en Nieuwjaar, serveert Klara immers ‘muziek om op te eten’, van ontbijt tot aan de calvados, met dagelijks een voorgerecht, plat consistent en dessert. Origineel is het wel.

Ook de vaderlandse kranten en tijdschriften laten zich niet onbetuigd. Zij publiceren de beruchte eindejaarslijstjes, voorbeelden van laten-we-maar-eens-iets-leuks-verzinnen, met ondanks alles stereotiepe vragen die als groot voordeel hebben dat ze mono kunnen afgespeeld worden. Lijstjes dus met de tien beste boeken, cd’s, films, concerten, aps die je door de files gidsen,  theatervoorstellingen, stand-up comedians, landen die je nog nooit bezocht hebt, vakantiehotels met vijf sterren en aandelen die alleen maar blijven stijgen. Die lijstjes horen dan ingevuld te worden door liefst bekende Vlamingen die zich daarvoor willen lenen en dat zijn er nogal wat. Rik Torfs, Gwendolyn Rutten, Romelu Lukaku, Paul  de Grauwe… wie zijn best doet, vindt hen allen terug. Terugblikken, inventariseren en oordelen in de dode uurtjes rond kerst. En vooral veel dubben over de volgorde. Dat moét, zo op het einde van een jaar! Wellicht heeft het iets te maken met onze aangeboren voorkeur voor het feit dat een afgesloten periode best succesvol, plezierig, gelukkig, productief, (je mag hier zelf iets invullen als je maar positief blijft) moet geweest zijn. Dat is natuurlijk niet altijd zo, maar ala. We zijn best geneigd de kommer en kwel even te vergeten en we kijken met plezier naar het voorbije jaar terug.

Bij de terugblik hoort, onverbrekelijk ermee verbonden, de vooruitblik. Wat gaat de toekomst, lees: het nieuwe jaar, ons brengen? Wat staat ons te wachten? Hoe gaat het lot de twaalf kralen van het nieuwe jaarsnoer inkleuren? Ook daarmee word je deze dagen van alle kanten bestookt. Zo keken Bart De Wever en Charles Michel al op 4 december in Antwerpen voor Voka in het koffiedik van 2015. De media rapporteerden daarover met veel ijver. Sindsdien hebben we allerlei soortgelijke toekomstvisies mogen horen, zien en lezen. Meestal wordt daarbij een expert ingehuurd, die dan zijn – uiteraard buiten kijf staande – opinie ventileert over een thema waarover hij alles zou moeten weten. In de praktijk loopt het met dergelijke toekomstvisies nogal eens mis, stomweg omdat het leven niet voorspelbaar is. De meeste voorspellingen van wat 2015 zal brengen hebben dus een hoog Nostradamus- en Madame Blanche-gehalte.  Of, zoals Dirk Draulans het onlangs stelde : ‘Het is als inzicht verpakte betweterij’.

Omdat niemand mij de voorbije weken expliciet vroeg naar mijn kijk op het nieuwe jaar, wil ik als toetje hier toch vijf voorspellingen voor 2015 doen. Wedden dat…? Eén. Het licht dit jaar in Limburg niet uitgaat. Twee.  Mijn geliefde voetbalclub ook dit jaar niet kampioen wordt. Drie. Er dit jaar geen ebola-epidemie uitbreekt  in ons land. Vier. Ondanks alle goed bedoelde inspanningen de treinen dit jaar niet volgens de tijdstabellen zullen rijden. En vijf. Dat ik ook dit jaar de lotto niet zal winnen.

 Het belooft dus een fantastisch jaar te worden! Laten we er maar onmiddellijk mee beginnen. Voor iedereen alvast een vooral gezond 2015!

Contact

Joost mag het weten

bob.joosten@skynet.be

Doorzoek de website

© 2013 Alle rechten voorbehouden.

Maak een gratis websiteWebnode